
Het onderzoek, dat werd gedaan op verzoek van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, concludeert dat minder dan 5,5 procent van de ondervraagde jongeren zich schuldig heeft gemaakt aan cybercrime tussen 2006 en 2011.
Het gaat hierbij om het verspreiden van een virus, hacken, het maken of verspreiden van seksueel beeldmateriaal, vervalsing van een pinpas en online bedreiging.
De onderzoekers houden wel een slag om de arm, omdat uit voorgaand onderzoek is gebleken dat niet alle cyberdelicten altijd worden gemeld of in behandeling worden genomen.
Illegaal downloaden (38,2 procent), cyberpesten (24,1 procent) en virtuele diefstal (het stelen van bijvoorbeeld een voorwerp in een game; 10,2 procent) werden vaker gerapporteerd, maar worden door de jongeren zelf vaak niet als crimineel gedrag beschouwd. Virtuele diefstal is echter wel degelijk strafbaar in Nederland. Sommige onderdelen van virtueel pesten, zoals roddelen, zijn dat niet, evenals het downloaden van illegaal aangeboden muziek.
De minderjarige cybercriminelen lijken volgens de onderzoekers in veel op ‘normale’ criminele jongeren, behalve dat ze zich op het internet ongeremder voelen: jongeren die gemakkelijk persoonlijke informatie van zichzelf delen op het internet, maken zich vaker schuldig aan online crimineel gedrag. Ook blijven jeugdige cybercriminelen na hun eerste strafzaak vaker op het rechte pad dan andere jeugdige verdachten.