De twee belangrijkste vormen van softwareprogramma's of -processen die netwerktoegang op de applicatielaag bieden, zijn:
1. Toepassingen zelf: Veel applicaties (zoals webbrowsers, e-mailclients, FTP-clients) verwerken de details van netwerktoegang rechtstreeks. Ze bouwen de juiste verzoeken op (respectievelijk met behulp van protocollen zoals HTTP, SMTP, FTP), verzenden deze via het netwerk en ontvangen en interpreteren de antwoorden. Dit is een directe vorm van netwerktoegang op de applicatielaag.
2. Applicatieprogrammeerinterfaces (API's): API's bieden een gestandaardiseerde manier waarop applicaties kunnen communiceren met netwerkdiensten zonder dat ze alle netwerkdetails op laag niveau hoeven te verwerken. Een applicatie kan bijvoorbeeld een bibliotheek of API gebruiken om HTTP-verzoeken te doen in plaats van het HTTP-protocol zelf te implementeren. Dit is een indirecte vorm, waarbij de API een groot deel van de netwerktoegang namens de applicatie afhandelt. |