De opdracht die wordt gebruikt om subprocessen te maken, varieert enigszins, afhankelijk van de programmeertaal. Hier zijn een paar voorbeelden:
* Python: De module `subproces` is de standaardmanier. Er zijn verschillende functies binnen deze module, zoals `subprocess.Popen`, `subprocess.run`, `subprocess.call`, die elk verschillende niveaus van controle over het subproces bieden.
* C/C++: De systeemaanroep `fork()` wordt vaak gebruikt op Unix-achtige systemen om een onderliggend proces te creëren dat een kopie is van het bovenliggende proces. De `exec()` familie van functies (zoals `execl`, `execlp`, enz.) worden vervolgens gebruikt om de afbeelding van het onderliggende proces te vervangen door het nieuwe programma. Windows gebruikt `CreateProcess()`.
* Bash (en andere shells): U kunt eenvoudig subprocessen aanmaken door een opdracht uit te voeren. De shell creëert een subshell om de opdracht uit te voeren. Bijvoorbeeld `./mijn_programma` of `mijn_opdracht arg1 arg2`.
* Andere talen: De meeste programmeertalen bieden vergelijkbare functionaliteiten via hun standaardbibliotheken of systeemaanroepen. De specifieke functienamen kunnen verschillen, maar het onderliggende concept blijft hetzelfde.
Daarom is er niet één enkele opdracht. Welke opdracht u het beste kunt gebruiken, hangt sterk af van uw programmeertaal en het niveau van controle dat u over het subproces nodig heeft. |