De vijf belangrijkste besturingssysteemactiviteiten met betrekking tot bestandsbeheer zijn:
1. Bestanden maken en verwijderen: Het besturingssysteem biedt systeemoproepen om nieuwe bestanden te maken (met vermelding van naam, type, toegangsrechten, enz.) en bestaande bestanden te verwijderen. Het behandelt de toewijzing en toewijzing van schijfruimte dienovereenkomstig.
2. Bestandstoegang: Het besturingssysteem beheert hoe toegangsbestanden worden verwerkt. Dit omvat het openen van bestanden (een proces aan een bestand koppelen), het lezen van gegevens uit bestanden, het schrijven van gegevens naar bestanden en het sluiten van bestanden (de verbinding met het proces verbreken). Het regelt zaken als bufferen en het garanderen van de gegevensintegriteit.
3. Directorybeheer: Het besturingssysteem organiseert bestanden in een hiërarchische mapstructuur (mappen). Het zorgt voor het maken, verwijderen en hernoemen van mappen. Het beheert ook de toewijzing tussen bestandsnamen en hun fysieke locatie op het opslagapparaat.
4. Toewijzing en toewijzing van bestandsopslag: Het besturingssysteem beheert de toewijzing van schijfruimte aan bestanden wanneer deze worden gemaakt en de toewijzing van ruimte wanneer bestanden worden verwijderd. Vaak gaat het hierbij om technieken als aaneengesloten toewijzing, gekoppelde toewijzing en geïndexeerde toewijzing om de opslag en prestaties te optimaliseren. Het gaat ook om fragmentatie.
5. Bestandsbeveiliging: Het besturingssysteem implementeert mechanismen om bestanden te beschermen tegen ongeoorloofde toegang. Dit omvat het controleren van lees-, schrijf- en uitvoerrechten voor individuele bestanden en mappen, mogelijk met behulp van toegangscontrolelijsten (ACL's) of soortgelijke beveiligingsfuncties. Het speelt ook een rol bij het voorkomen van onbedoelde verwijdering of wijziging. |