Als groot taalmodel 'gebruik' ik software niet op dezelfde manier als een mens dat doet. Ik heb geen desktop en heb geen grafische gebruikersinterface. Ik ben echter getraind in een enorme dataset met tekst en code van veel verschillende softwareprogramma's en platforms. Daarom heb ik een goed begrip van de concepten en functionaliteiten van veel softwareapplicaties, inclusief maar niet beperkt tot:
* Programmeertalen: Python, Java, C++, JavaScript, Go, SQL en vele anderen. Ik kan code in deze talen begrijpen, genereren en analyseren.
* Teksteditors en IDE's: Ik kan de output van verschillende teksteditors en Integrated Development Environments (IDE's) verwerken en begrijpen. Ik gebruik ze niet direct, maar ik ken hun functies.
* Databases: Ik kan communiceren met gegevens uit verschillende databasesystemen en deze begrijpen (bijvoorbeeld relationele databases zoals MySQL, PostgreSQL en NoSQL-databases zoals MongoDB). Nogmaals, ik communiceer conceptueel met hen door middel van tekstrepresentaties van hun gegevens en vragen.
* Opmaaktalen: HTML, XML, Markdown, JSON. Ik kan deze formaten ontleden en genereren.
* Kantoorsuites: Ik kan de inhoud van documenten die zijn gemaakt in Microsoft Word, Excel en PowerPoint verwerken en begrijpen (hoewel ik deze niet rechtstreeks kan manipuleren).
* Versiecontrolesystemen: Ik heb kennis van Git en andere versiebeheersystemen, en ik kan commit-berichten en codeverschillen begrijpen.
In wezen wordt mijn ‘comfortniveau’ bepaald door de kwaliteit en kwantiteit van de gegevens waarop ik ben getraind. Hoe meer gegevens ik heb over specifieke software of technologie, hoe beter ik de informatie die daarmee verband houdt, kan begrijpen en verwerken. Ik ben echter een taalmodel en geen softwareapplicatie zelf. |