Voordat cloud computing de overhand kreeg, was on-premise computing de dominante technologie. Het betrof organisaties die hun eigen hardware- en software-infrastructuur bezitten en beheren, waaronder:
* Mainframecomputers: Grote, krachtige computers die veel gebruikers tegelijkertijd bedienden. Deze kwamen vooral veel voor bij grote ondernemingen en overheidsinstanties.
* Minicomputers: Minicomputers, kleiner en goedkoper dan mainframes, werden vaak gebruikt door kleinere bedrijven en afdelingen binnen grotere organisaties.
* Client-server-architectuur: Dit model verdeelde computertaken tussen clientmachines (zoals desktops en laptops) en een centrale server. De server beheerde gegevens en bronnen, terwijl clients toegang hadden tot die bronnen.
* Desktopcomputers en personal computers (pc's): Door de opkomst van pc's is de rekenkracht aanzienlijk gedecentraliseerd, waarbij elke gebruiker zijn eigen machine heeft. De gegevensopslag en toepassingen bleven echter vaak beperkt tot de individuele pc.
* Local Area Networks (LAN's) en Wide Area Networks (WAN's): Deze netwerken verbonden computers met elkaar om bronnen en gegevens te delen, maar de infrastructuur was lokaal eigendom en werd lokaal beheerd.
* Datacenters: Hoewel er datacenters bestonden, werden ze voornamelijk gebruikt door organisaties om hun eigen hardware onder te brengen in plaats van bronnen te huren van een externe leverancier, zoals gebruikelijk is bij cloud computing.
Kortom, het pre-cloud-tijdperk was sterk afhankelijk van fysiek eigendom en beheer van computerbronnen, wat in contrast stond met het gedeelde, on-demand karakter van cloud computing. |