Wanneer Excel start, wordt in het programmavenster een lege werkmap weergegeven met de titel "Boek1". Dit werkboek bevat:
* Eén werkblad: Eén blad, meestal 'Blad1' genoemd, waar u gegevens, formules en opmaak invoert.
* Een raster van cellen: Het werkblad bestaat uit een raster van cellen gerangschikt in rijen (genummerd 1, 2, 3, enz.) en kolommen (letters A, B, C, enz.). Elke cel is het snijpunt van een rij en een kolom (bijvoorbeeld A1, B5, enz.).
* Het standaardlettertype en de opmaak: Cellen hebben een standaardlettertype, lettergrootte en uitlijning. Meestal kan dit op maat gemaakt worden.
* Het lint: Deze bevat verschillende tabbladen (Home, Invoegen, Pagina-indeling, etc.) die toegang bieden tot alle beschikbare Excel-functies.
* De formulebalk: Dit gebied bevindt zich boven het werkblad en geeft de inhoud van de momenteel geselecteerde cel weer, zodat u de celinhoud kunt bewerken of formules kunt invoeren.
* Het naamvak: In dit vak, dat zich meestal links van de formulebalk bevindt, wordt de naam of het adres van de momenteel geselecteerde cel weergegeven.
* Bladtabbladen: Meestal onderaan het venster; maakt het mogelijk om tussen werkbladen binnen de werkmap te schakelen. (In eerste instantie slechts één bladtabblad, "Blad1").
In wezen is het een volledig lege, gebruiksklare spreadsheet met alle beschikbare basishulpmiddelen. |