In Excel verwijst een "opdracht" doorgaans naar een functie of een methode die wordt gebruikt om een specifieke taak of bewerking in een spreadsheet uit te voeren. Deze opdrachten kunnen in verschillende typen worden onderverdeeld:
* Functies: Dit zijn kant-en-klare formules die berekeningen uitvoeren of gegevens manipuleren. Ze worden in cellen ingevoerd, beginnend met een gelijkteken (=), gevolgd door de functienaam en zijn argumenten (invoer). Voorbeelden hiervan zijn `SUM()`, `AVERAGE()`, `IF()`, `VLOOKUP()`, `COUNTIF()`, enz.
* Formules: Hoewel formules vaak door elkaar worden gebruikt met functies, zijn ze algemener. Ze kunnen functies bevatten, maar ook rekenkundige operatoren (+, -, *, /), vergelijkingsoperatoren (=, <,>, <=,>=, <>) en celverwijzingen. '=A1+B1' is bijvoorbeeld een formule die de waarden in de cellen A1 en B1 optelt.
* Sneltoetsen: Dit zijn combinaties van toetsen die specifieke acties activeren, zoals het kopiëren, plakken, opslaan of openen van bestanden. Ze zijn een snellere manier om opdrachten uit te voeren. Voorbeelden hiervan zijn Ctrl+C (kopiëren), Ctrl+V (plakken), Ctrl+S (opslaan).
* Menuopdrachten: Dit zijn acties die u uitvoert via de Excel-interface door op menu's en knoppen te klikken (zoals 'Home', 'Invoegen', 'Gegevens', enz.). Het selecteren van "Sorteren" op het tabblad "Gegevens" is bijvoorbeeld een menuopdracht.
* Lintopdrachten: Het lint is het gebied bovenaan het Excel-venster dat verschillende tabbladen en groepen knoppen en opdrachten bevat.
Kort gezegd omvat een "Excel-opdracht" elke instructie die u Excel geeft om een actie uit te voeren, of dit nu is door het typen van een functie, het gebruik van een sneltoets of het klikken op een knop. |