De termen "toegang tot systeemsoftware" en "toegang tot applicatiesoftware" verwijzen naar de machtigingen en mogelijkheden die een gebruiker of proces heeft om te communiceren met verschillende soorten software op een computersysteem. Ze zijn verschillend maar gerelateerd:
Toegang tot systeemsoftware: Dit verwijst naar de mogelijkheid om te communiceren met het kernbesturingssysteem (OS) en de onderliggende componenten. Dit omvat:
* Kerneltoegang: De mogelijkheid om rechtstreeks te communiceren met de kernel, het hart van het besturingssysteem. Dit is meestal beperkt tot systeembeheerders en bevoorrechte processen. Onjuiste kerneltoegang kan leiden tot systeemcrashes of beveiligingsproblemen.
* Hardwaretoegang: De mogelijkheid om hardwarecomponenten zoals de CPU, het geheugen en opslagapparaten rechtstreeks te besturen. Om veiligheidsredenen is dit ook zeer beperkt. Apparaatstuurprogramma's bieden een gecontroleerde manier waarop applicaties kunnen communiceren met hardware, zonder directe toegang.
* Toegang tot bestandssysteem: De mogelijkheid om bestanden en mappen op het systeem te lezen, schrijven, maken en verwijderen. Verschillende gebruikers en processen hebben doorgaans verschillende toegangsniveaus (bijvoorbeeld alleen-lezen, lezen-schrijven, uitvoeren).
* Netwerktoegang: De mogelijkheid om netwerkverbindingen tot stand te brengen, gegevens te verzenden en te ontvangen en netwerkinstellingen te beheren. Dit wordt vaak gecontroleerd via firewalls en netwerkbeleid.
* Procesbeheer: De mogelijkheid om andere processen die op het systeem worden uitgevoerd, te starten, stoppen, bewaken en controleren. Dit is doorgaans beperkt tot beheerders.
Toegang tot applicatiesoftware: Dit verwijst naar de mogelijkheid om individuele applicaties (programma's) die op het systeem zijn geïnstalleerd, te gebruiken en ermee te communiceren. Dit omvat:
* Toepassingen starten: De mogelijkheid om specifieke programma's te starten en uit te voeren.
* Applicatiefuncties gebruiken: De mogelijkheid om toegang te krijgen tot de functies en kenmerken van een bepaalde applicatie en deze te gebruiken. Dit kan worden beperkt door gebruikersrechten (bijvoorbeeld alleen beheerders hebben toegang tot bepaalde instellingen) of licentiebeperkingen.
* Toegang tot applicatiegegevens: De mogelijkheid om gegevens te lezen en te schrijven die door de applicatie worden gebruikt. Dit kan lokaal op de computer of op een externe server worden opgeslagen.
* Interactie met applicatie-interfaces: De mogelijkheid om de gebruikersinterface van de applicatie (GUI of opdrachtregel) te gebruiken om gegevens in te voeren, uitvoer te ontvangen en het gedrag van de applicatie te controleren.
De relatie: Applicatiesoftware is voor zijn functionaliteit afhankelijk van systeemsoftware. Een applicatie heeft toegang tot systeemsoftware nodig om basistaken uit te voeren, zoals het lezen van bestanden van de schijf, het weergeven van informatie op het scherm of het communiceren via een netwerk. Het niveau van toegang tot systeemsoftware dat een applicatie heeft, wordt doorgaans bepaald door het besturingssysteem en de beveiligingsinstellingen. Onjuist geconfigureerde toegang kan beveiligingsproblemen veroorzaken, waardoor kwaadwillende toepassingen ongeautoriseerde toegang kunnen krijgen tot systeembronnen. |