Het proces waarmee informatie wordt gecodeerd, opgeslagen en opgehaald, vormt de kern van het menselijk geheugen en is een complex samenspel van verschillende hersenprocessen. Het kan worden onderverdeeld in drie hoofdfasen:
1. Codering: Dit is het proces waarbij sensorische informatie wordt omgezet in een formaat dat de hersenen kunnen opslaan. Er zijn verschillende soorten codering:
* Visuele codering: Het creëren van mentale beelden van informatie. Denk bijvoorbeeld aan het onthouden van de indeling van uw huis.
* Akoestische codering: Informatie verwerken op basis van hoe het klinkt. Bijvoorbeeld het onthouden van een liedje of een telefoonnummer.
* Semantische codering: Informatie verwerken op basis van de betekenis ervan. Dit is over het algemeen het meest effectieve type codering voor langetermijnretentie, omdat het om een diepere verwerking gaat. Bijvoorbeeld het begrijpen van de concepten in een leerboek.
De effectiviteit van codering hangt af van factoren als aandacht, motivatie en de diepte van de verwerking. Meer gerichte aandacht en diepere verwerking (bijvoorbeeld het relateren van nieuwe informatie aan bestaande kennis) leiden tot betere codering.
2. Opslag: Dit is het proces waarbij gecodeerde informatie in de loop van de tijd wordt bewaard. Informatie wordt opgeslagen in verschillende geheugensystemen:
* Zintuiglijk geheugen: Een zeer kort opslagsysteem voor zintuiglijke informatie (visueel, auditief, enz.). Het duurt slechts een fractie van een seconde, tenzij er aandacht aan de informatie wordt besteed.
* Kortetermijngeheugen (STM) / werkgeheugen: Een tijdelijk opslagsysteem met beperkte capaciteit (vaak genoemd als 7 +/- 2 items). Informatie in STM is kwetsbaar en kan gemakkelijk verloren gaan, tenzij deze actief wordt gerepeteerd of wordt overgebracht naar het langetermijngeheugen. Werkgeheugen is een moderner concept dat de nadruk legt op actieve manipulatie van informatie in STM.
* Langetermijngeheugen (LTM): Een relatief permanent en vrijwel onbeperkt opslagsysteem. LTM is verder onderverdeeld in:
* Expliciet (declaratief) geheugen: Bewust opgeroepen herinneringen. Dit omvat:
* Episodisch geheugen: Persoonlijke ervaringen en gebeurtenissen.
* Semantisch geheugen: Feiten en algemene kennis.
* Impliciet (niet-declaratief) geheugen: Onbewuste herinneringen die gedrag beïnvloeden. Dit omvat:
* Procedureel geheugen: Motorische vaardigheden en gewoonten (bijvoorbeeld fietsen).
* Primen: Blootstelling aan de ene stimulus beïnvloedt de reactie op een andere.
* Klassieke conditionering: Leren door associatie.
3. Ophalen: Dit is het proces waarbij toegang wordt verkregen tot opgeslagen informatie en deze weer in het bewuste bewustzijn wordt gebracht. Het ophalen kan door verschillende factoren worden beïnvloed:
* Ophaalsignalen: Stimuli die helpen bij het ophalen van informatie. Deze kunnen intern zijn (bijvoorbeeld een gevoel of gedachte) of extern (bijvoorbeeld een geur of geluid).
* Contextafhankelijk geheugen: Informatie beter onthouden in dezelfde context waarin deze is geleerd.
* State-afhankelijk geheugen: Informatie beter onthouden wanneer deze zich in dezelfde emotionele of fysiologische toestand bevindt als toen deze werd geleerd.
Het hele proces is niet lineair; verschillende stadia kunnen op elkaar inwerken en elkaar beïnvloeden. De manier waarop informatie wordt gecodeerd, kan bijvoorbeeld van invloed zijn op hoe goed deze wordt opgeslagen en opgehaald. Bovendien kan het ophalen het geheugenspoor versterken, waardoor het in de toekomst gemakkelijker kan worden teruggehaald (consolidatie). Omgekeerd kunnen mislukkingen in een van deze fasen leiden tot vergeten. |