De kenmerken van een spreadsheettoepassingsvenster (zoals Microsoft Excel, Google Spreadsheets, LibreOffice Calc, enz.) kunnen enigszins variëren, afhankelijk van de specifieke toepassing en versie, maar omvatten over het algemeen:
1. Titelbalk: Toont de naam van het spreadsheetbestand (bijvoorbeeld "Book1.xlsx") en de naam van de applicatie. Het bevat meestal ook besturingselementen voor het minimaliseren, maximaliseren en sluiten van het venster.
2. Menubalk: (Vaak te vinden net onder de titelbalk) Biedt toegang tot verschillende opdrachten en opties, georganiseerd in menu's (bijvoorbeeld Bestand, Bewerken, Weergave, Invoegen, Opmaak, Gegevens, Formules, Extensies, Help).
3. Lint/werkbalken: (Vaak onder de menubalk, maar soms daarin geïntegreerd) Een verzameling knoppen, pictogrammen en menu's die snelle toegang bieden tot veelgebruikte opdrachten en hulpmiddelen. Deze zijn meestal georganiseerd in tabbladen (bijvoorbeeld Home, Invoegen, Pagina-indeling, Formules, Gegevens, Controleren, Weergave) om vergelijkbare functies te categoriseren. Werkbalken kunnen worden aangepast of toegevoegd/verwijderd.
4. Werkbladgebied: Dit is het hoofdgedeelte van het venster waar de spreadsheetgegevens worden ingevoerd, weergegeven en gemanipuleerd. Het bestaat uit een raster van cellen gerangschikt in rijen en kolommen (respectievelijk geïdentificeerd door cijfers en letters).
5. Celselectie: Een gemarkeerde cel of celbereik die aangeeft waar de gebruiker momenteel werkt.
6. Formulebalk: Toont de inhoud van de momenteel geselecteerde cel. Maakt directe invoer en bewerking van formules, functies en gegevens mogelijk.
7. Naamvak: (Meestal links van de formulebalk) Toont de naam van de momenteel geselecteerde cel of bereik. Het maakt directe celselectie mogelijk door het adres of de naam van de cel te typen.
8. Bladtabbladen: Deze bevinden zich onderaan het venster en maken het mogelijk om tussen verschillende werkbladen binnen hetzelfde spreadsheetbestand te schakelen.
9. Schuifbalken: Sta verticaal en horizontaal scrollen door het werkblad toe als de gegevens het zichtbare gebied overschrijden.
10. Statusbalk: (Meestal onderaan het venster) Geeft informatie weer over de huidige bewerking, zoals het celadres, de naam van het geselecteerde blad of de bewerkingsmodus (bijvoorbeeld de bewerkingsmodus).
11. Zoombediening: Sta gebruikers toe het vergrotingsniveau van het werkblad aan te passen.
12. Opties bekijken: Sta gebruikers toe de weergave van het werkblad aan te passen (bijvoorbeeld rasterlijnen, kopteksten en formulebalk tonen of verbergen).
13. Contextmenu's (rechtsklikmenu's): Geef opdrachten en opties op die specifiek zijn voor het geselecteerde object (bijvoorbeeld een cel, een bereik, een diagram).
Deze functies werken samen om een uitgebreide omgeving te bieden voor het maken, bewerken en analyseren van gegevens in spreadsheetformaat. De specifieke indeling en details kunnen per spreadsheetsoftware variëren, maar deze elementen vertegenwoordigen de kerncomponenten van een typisch spreadsheettoepassingsvenster. |