In Microsoft Access worden gegevens voornamelijk in twee hoofdstructuren opgeslagen:
1. Tabellen: Dit zijn de fundamentele bouwstenen van een Access-database. Tabellen organiseren gegevens in rijen (records) en kolommen (velden). Elke rij vertegenwoordigt één item en elke kolom vertegenwoordigt een specifiek attribuut van dat item. Een tabel 'Klanten' kan bijvoorbeeld velden bevatten als 'Klant-ID', 'Voornaam', 'Achternaam', 'Adres' en 'Telefoon'. Alle gegevens worden uiteindelijk *in* tabellen opgeslagen.
2. Formulieren: Formulieren zijn gebruikersinterfaces die een manier bieden om te communiceren met de gegevens die in tabellen zijn opgeslagen. Het zijn zelf geen opslaglocaties. In plaats daarvan vormen doorgaans:
* Gegevens weergeven: Ze tonen gegevens uit tabellen op een gebruiksvriendelijke manier, waarbij vaak alleen de relevante velden worden weergegeven.
* Invoer en wijziging van gegevens toestaan: Ze bieden invoervelden voor het toevoegen van nieuwe records of het wijzigen van bestaande.
* Vereenvoudig de gegevensnavigatie: Ze vergemakkelijken het verplaatsen tussen records in een tabel.
* Verbeter de bruikbaarheid: Ze verbeteren de gebruikerservaring door gegevens in een visueel aantrekkelijk en gebruiksvriendelijk formaat te presenteren.
Daarom "slaat" Access formulieren niet op dezelfde manier op als tabellen. De *structuur* van een formulier (het ontwerp, de lay-out en de besturingselementen) wordt opgeslagen, maar de feitelijke gegevens bevinden zich altijd in de onderliggende tabellen. Formulieren bieden slechts een manier om die gegevens *toegang* te krijgen en te *manipuleren*. |