In PowerPoint worden objecten aan verschillende dingen gekoppeld wanneer u ze verplaatst, afhankelijk van de instellingen:
* Rasterlijnen: Als het raster zichtbaar is (Weergave> Rasterlijnen), worden objecten uitgelijnd op de snijpunten van de rasterlijnen. U kunt de rasterafstand aanpassen.
* Gidsen: PowerPoint biedt slimme hulplijnen die dynamisch verschijnen terwijl u een object verplaatst. Deze hulplijnen helpen bij het uitlijnen van objecten op de randen en middelpunten van andere objecten, evenals op de diaranden.
* Vormen: Objecten worden uitgelijnd op de randen, middelpunten en hoeken van andere vormen op de dia.
* Schuifranden: Objecten klikken vast op de randen van de dia.
* Andere objecten: Zelfs zonder expliciete hulplijnen is er een zekere mate van "magnetisch" snappen naar nabijgelegen objecten. Dit helpt bij een nauwkeurige uitlijning.
Het snapgedrag kan worden aangepast in de opties van PowerPoint, zodat u het snappen volledig kunt in- of uitschakelen, of de gevoeligheid van de snap kunt aanpassen. |