In Excel zijn formules en functies op verschillende manieren fundamenteel afhankelijk van cellen:
* Celverwijzingen als invoer: Formules en functies gebruiken celverwijzingen (bijvoorbeeld A1, B2, C10) als invoer. Hierdoor kan de formule de *waarden* in die cellen gebruiken voor berekeningen. Met `=A1+B1` worden bijvoorbeeld de waarden in de cellen A1 en B1 opgeteld.
* Celverwijzingen als uitvoer: Het resultaat van een formule of functie wordt doorgaans in een cel weergegeven. De formule zelf wordt in een cel ingevoerd en de cel toont vervolgens het berekende resultaat.
* Celbereiken als invoer: Functies kunnen op celbereiken werken. Een bereik is een groep aangrenzende cellen (bijvoorbeeld A1:A10, die de cellen A1 tot en met A10 omvat). Met `=SOM(A1:A10)` worden bijvoorbeeld alle waarden in dat bereik opgeteld.
* Celverwijzingen in complexe formules: Formules kunnen zeer complex zijn en meerdere functies en geneste celverwijzingen bevatten. Dit maakt ingewikkelde berekeningen en gegevensmanipulatie over verschillende cellen in een spreadsheet mogelijk. Elke celverwijzing speelt een rol bij het sturen van de berekening.
* Dynamische updates: Het mooie van celverwijzingen is dat ze *dynamisch* zijn. Als de waarde in een cel waarnaar een formule verwijst, verandert, wordt de formule automatisch opnieuw berekend en wordt het resultaat bijgewerkt in de cel die de formule bevat. Dit is een kernfunctie die spreadsheets zo krachtig maakt voor gegevensanalyse.
Kortom, cellen zijn de fundamentele bouwstenen waarmee formules en functies werken:ze leveren de invoergegevens en ontvangen de uitvoerresultaten, waardoor een dynamisch en onderling verbonden systeem van berekeningen binnen de spreadsheet ontstaat. |