Bestanden en mappen worden op verschillende manieren geïdentificeerd, afhankelijk van het besturingssysteem, maar omvatten doorgaans een combinatie van:
1. Naam: Dit is de meest voor de hand liggende identificatie. Het is een reeks tekens (met enkele beperkingen, afhankelijk van het besturingssysteem – in sommige gevallen bijvoorbeeld geen speciale tekens) die mensen gebruiken om naar het bestand of de map te verwijzen. De naam maakt deel uit van het bestandspad.
2. Pad: Dit is de locatie van het bestand of de map binnen de hiërarchische structuur van het bestandssysteem. Het is een reeks mappen die naar het bestand of de map leiden, gescheiden door een padscheidingsteken (bijvoorbeeld `/` in Unix-achtige systemen, `\` in Windows). Het volledige pad identificeert op unieke wijze het bestand of de map binnen het gehele bestandssysteem. Voorbeelden:
* `/home/user/documents/report.pdf` (Unix-achtig)
* `C:\Gebruikers\gebruiker\Documenten\rapport.pdf` (Windows)
3. Metagegevens: Naast de naam en het pad helpen verschillende metadatakenmerken bij het identificeren en beheren van bestanden en mappen. Deze kenmerken kunnen het volgende omvatten:
* Bestandstype (extensie): In veel systemen suggereert de bestandsnaamextensie (het gedeelte na de laatste `.`) het bestandstype (bijvoorbeeld `.txt` voor tekstbestanden, `.pdf` voor PDF-documenten, `.exe` voor uitvoerbare bestanden). Dit is een *conventie*, geen gegarandeerde methode – de extensie kan onjuist zijn of ontbreken.
* Bestandsgrootte: Het aantal bytes dat het bestand in beslag neemt.
* Aanmaakdatum en -tijd: Wanneer het bestand of de map is gemaakt.
* Laatst gewijzigde datum en tijd: Wanneer het bestand of de map voor het laatst is gewijzigd.
* Laatst bezochte datum en tijd: Wanneer het bestand of de map voor het laatst werd geopend.
* Rechten: (Vooral belangrijk in Unix-achtige systemen) Bepaal wie het bestand of de map kan lezen, schrijven en uitvoeren (eigenaar, groep, anderen). Deze machtigingen maken deel uit van de metadata en dragen bij aan de identificatie en controle van het bestand.
* Inodes (Unix-achtig): Een unieke numerieke identificatie voor elk bestand en elke map binnen een bestandssysteem. Dit is een ID op laag niveau die niet direct zichtbaar is voor gebruikers. Het is essentieel dat het besturingssysteem bestanden intern beheert.
4. Unieke identificatiegegevens (UID's/GUID's): Sommige systemen (met name netwerkbestandssystemen) gebruiken unieke identificatiegegevens (zoals UID's in Unix of GUID's in Windows), dit zijn globaal unieke nummers die aan bestanden en mappen worden toegewezen. Dit is van cruciaal belang voor het identificeren van bestanden, zelfs als het pad of de naam kan veranderen.
Samenvattend impliceert het identificeren van een bestand of map vaak een combinatie van de naam, het pad en de bijbehorende metagegevens. De specifieke methoden en kenmerken die worden gebruikt, variëren afhankelijk van het besturingssysteem en het bestandssysteem. Het besturingssysteem gebruikt een combinatie hiervan, vaak inclusief de low-level identifiers (zoals inodes of UID's/GUID's), om bestanden efficiënt te beheren en te openen. |