Bestanden en opdrachten worden verschillend weergegeven, afhankelijk van de context (besturingssysteem, programmeertaal, enz.). Hier is een overzicht:
In besturingssystemen (zoals Windows, macOS, Linux):
* Bestanden: Bestanden worden doorgaans weergegeven met hun bestandsnamen (een reeks tekens, meestal inclusief een bestandsextensie om het bestandstype aan te geven), en hun pad (die hun locatie binnen het bestandssysteem specificeert). Bijvoorbeeld:`/home/user/documenten/report.pdf` of `C:\Gebruikers\gebruiker\Documenten\report.pdf`. Het besturingssysteem gebruikt intern andere datastructuren (zoals inodes op Unix-achtige systemen) om bestanden bij te houden, maar de gebruiker heeft voornamelijk interactie met bestandsnamen en paden.
* Opdrachten: Commando's worden weergegeven door hun commandonamen (bijvoorbeeld `ls`, `dir`, `kopie`, `open`). Deze namen worden geassocieerd met uitvoerbare programma's of scripts. Het commando kan ook argumenten bevatten (opties en parameters) die het gedrag ervan wijzigen (bijvoorbeeld `ls -l` of `kopieer bestand1.txt bestand2.txt`).
In programmeertalen:
* Bestanden: Programmeertalen gebruiken verschillende manieren om bestanden weer te geven. Meestal houdt dit het volgende in:
* Bestandspaden: Net als bij besturingssystemen worden bestandspaden gebruikt om de locatie van een bestand op te geven.
* Bestandshandvatten: Dit zijn abstracte weergaven van geopende bestanden. Het besturingssysteem beheert de daadwerkelijke bestandsgegevens en de programmeertaal communiceert ermee via bestandshandvatten.
* Bestandsobjecten: Veel programmeertalen hebben ingebouwde objecttypen die bestanden vertegenwoordigen en methoden bieden voor het lezen, schrijven en manipuleren ervan (bijvoorbeeld 'File'-objecten in Java, de 'io'-module van Python).
* Opdrachten (of uitvoerbare bestanden): Bij het programmeren kunnen opdrachten of uitvoerbare bestanden worden weergegeven door:
* Strings: De naam en argumenten van het commando worden vaak weergegeven als tekenreeksen die kunnen worden doorgegeven aan functies als `subprocess.run()` (Python) of `system()` (C).
* Procesobjecten: Wanneer een opdracht wordt uitgevoerd, maakt het besturingssysteem vaak een procesobject aan om de uitvoering ervan te beheren. De programmeertaal heeft mogelijk toegang tot dit object om het proces te besturen of te monitoren.
In het algemeen:
In bredere zin zijn zowel bestanden als opdrachten slechts abstracte representaties van gegevens en acties binnen een systeem. De specifieke representatie hangt af van hoe het systeem ervoor kiest om die gegevens op te slaan en te beheren. De onderliggende details worden meestal voor de gebruiker weggetrokken via een gebruiksvriendelijke interface (zoals een grafische bestandsverkenner of een opdrachtregelinterface). |