Een bestandsnaam die het bestandstype identificeert en de toepassing aangeeft die het bestand heeft gemaakt, gebruikt doorgaans een bestandsextensie samen met een beschrijvende basisnaam.
Bijvoorbeeld:
* `mijndocument.docx` geeft een Microsoft Word-document aan. `.docx` is de extensie die het bestandstype identificeert.
* `image.jpg` geeft een JPEG-afbeelding aan. `.jpg` is de extensie.
* `spreadsheet.xlsx` geeft een Microsoft Excel-spreadsheet aan. `.xlsx` is de extensie.
* `mijnproject.pdf` geeft een Portable Document Format-bestand aan. `.pdf` is de extensie.
De basisnaam (bijvoorbeeld "mijndocument", "afbeelding", "spreadsheet", "mijnproject") wordt meestal door de gebruiker gekozen en helpt de inhoud van het bestand te beschrijven. De extensie (het gedeelte na de laatste punt) is cruciaal omdat deze het besturingssysteem vertelt welke applicatie het meest geschikt is om de gegevens van het bestand te openen en te interpreteren. Hoewel de extensie de gemaakte applicatie niet *altijd* perfect identificeert (een generiek afbeeldingsformaat zoals JPG kan uit veel programma's komen), is het de primaire methode om een bestand aan een specifiek applicatietype te koppelen. |