Bestandskenmerken beschrijven de kenmerken en eigenschappen van een bestand binnen het bestandssysteem van een computer. Deze kenmerken kunnen enigszins variëren, afhankelijk van het besturingssysteem (zoals Windows, macOS of Linux), maar omvatten over het algemeen:
Fundamentele kenmerken:
* Naam: De naam die wordt gebruikt om het bestand te identificeren. Dit omvat doorgaans een basisnaam en een extensie (bijvoorbeeld `mijndocument.docx`). De extensie geeft vaak het bestandstype aan.
* Type/Extensie: Geeft het soort gegevens aan dat het bestand bevat (bijvoorbeeld `.txt` voor tekst, `.jpg` voor afbeelding, `.exe` voor uitvoerbaar bestand). Dit helpt het besturingssysteem te bepalen welke applicatie het moet openen.
* Grootte: De hoeveelheid opslagruimte die het bestand in beslag neemt (gemeten in bytes, kilobytes, megabytes, gigabytes, enz.).
* Locatie/pad: De map of map waarin het bestand is opgeslagen. Dit specificeert het volledige adres van het bestand binnen het bestandssysteem (bijvoorbeeld `/home/user/documents/mydocument.docx` op Linux).
* Aanmaakdatum en -tijd: De tijdstempel die aangeeft wanneer het bestand is gemaakt.
* Wijzigingsdatum en -tijd: De tijdstempel die de laatste keer aangeeft dat de inhoud van het bestand is gewijzigd.
* Toegangsdatum en -tijd: De tijdstempel die de laatste keer aangeeft dat het bestand is geopend (gelezen of geopend).
Andere belangrijke kenmerken:
* Kenmerken (rechten): Deze bepalen wie toegang heeft tot het bestand en wat ze ermee kunnen doen (lezen, schrijven, uitvoeren). Dit is vooral belangrijk in omgevingen met meerdere gebruikers. Voorbeelden zijn onder meer:
* Lees: Hiermee kan het bestand worden geopend en bekeken.
* Schrijf: Hiermee kan het bestand worden gewijzigd.
* Uitvoeren: Hiermee kan het bestand worden uitgevoerd (als het een uitvoerbaar bestand is).
* Verborgen: Maakt het bestand onzichtbaar in de normale bestandsverkennerweergaven.
* Systeem: Geeft een bestand aan dat cruciaal is voor de werking van het besturingssysteem.
* Archief: Vaak gebruikt om aan te geven dat het bestand is gewijzigd sinds de laatste back-up.
* Eigenaar: De gebruiker of account die eigenaar is van het bestand (relevant in systemen met meerdere gebruikers).
* Groep: In systemen met meerdere gebruikers kunnen bestanden aan een groep gebruikers worden gekoppeld, waardoor deze specifieke machtigingen krijgen.
* Gegevensinhoud: Dit verwijst naar de daadwerkelijke informatie die in het bestand is opgeslagen. Dit is specifiek voor het bestandstype.
* Codering (voor tekstbestanden): Specificeert de gebruikte tekencodering (bijvoorbeeld UTF-8, ASCII). Dit is cruciaal voor het correct interpreteren van teksttekens.
* Checksum/hash: Een unieke numerieke weergave van de inhoud van het bestand, gebruikt voor verificatie van de gegevensintegriteit.
Deze kenmerken helpen het besturingssysteem bij het beheren en ordenen van bestanden, zodat gebruikers deze effectief kunnen lokaliseren, openen en manipuleren. Verschillende besturingssystemen kunnen enigszins verschillende terminologie gebruiken of aanvullende kenmerken bieden, maar de kernconcepten blijven consistent. |