Wanneer er een botsing plaatsvindt op een Ethernet-netwerk, vinden de volgende stappen plaats:
1. Detectie :elk apparaat op het netwerk detecteert de botsing door de spanning op de kabel te controleren. Wanneer er een botsing plaatsvindt, verandert het spanningsniveau op de kabel, wat door de apparaten wordt gedetecteerd.
2. Jammen :Nadat de botsing is gedetecteerd, verzendt elk apparaat een korte reeks gegevens, een zogenaamde 'jamming-signaal', naar het netwerk. Het doel van het stoorsignaal is ervoor te zorgen dat alle apparaten op het netwerk op de hoogte worden gesteld van de botsing.
3. Uitstel :Na het verzenden van het stoorsignaal gaat elk apparaat een willekeurige uitstelperiode in. De uitstelperiode is een willekeurige hoeveelheid tijd die elk apparaat wacht voordat het opnieuw probeert te verzenden. Dit helpt de kans te verkleinen dat er nog een botsing optreedt wanneer meerdere apparaten tegelijkertijd proberen te zenden.
4. Doorzending :na de uitstelperiode probeert elk apparaat zijn gegevens opnieuw te verzenden. Als er geen verdere botsingen plaatsvinden, worden de gegevens succesvol verzonden. Als er weer een botsing plaatsvindt, herhaalt het proces zich.
5. botsingsvenster :Elk apparaat gebruikt ook een "botsingsvenster" om te bepalen of er een botsing heeft plaatsgevonden. Het botsingsvenster is een tijdsperiode nadat een apparaat begint te zenden en waarin het luistert naar een botsing. Als het apparaat tijdens de botsingsperiode een botsing detecteert, stopt het met zenden en gaat de uitstelperiode in. Als het apparaat tijdens de botsingsperiode geen botsing detecteert, gaat het ervan uit dat de verzending succesvol was.
Door deze stappen te volgen, kunnen Ethernet-netwerken zich herstellen van botsingen en ervoor zorgen dat gegevens met succes worden verzonden. |