Processoraffiniteit, ook wel CPU-pinning genoemd, is een functie waarmee u kunt opgeven op welke CPU-kernen een toepassing of proces moet worden uitgevoerd. Dit kan handig zijn om de prestaties te verbeteren, de latentie te verminderen of ervoor te zorgen dat kritieke processen niet worden onderbroken door andere applicaties.
Om de processoraffiniteit voor een applicatie of proces in Windows in te stellen, kunt u Taakbeheer gebruiken. Hier zijn de stappen:
1. Open Taakbeheer door op Ctrl + Shift + Esc te drukken .
2. Klik op Details tabblad.
3. Klik met de rechtermuisknop op de applicatie of het proces waarvoor u de processoraffiniteit wilt instellen en selecteer Affiniteit instellen .
4. In Affiniteit instellen Selecteer in het dialoogvenster de CPU-kernen waarop u de toepassing of het proces wilt laten draaien en klik op OK .
Als u bijvoorbeeld wilt dat een toepassing draait op kernen 0 en 1, selecteert u die kernen in het Affiniteit instellen dialoogvenster.
U kunt de processoraffiniteit voor een toepassing of proces ook instellen vanaf de opdrachtregel met behulp van start commando. Hier is de syntaxis:
```
begin /AFFINITEIT
```
Om bijvoorbeeld een toepassing op kernen 0 en 1 te starten, gebruikt u de volgende opdracht:
```
start /AFFINITY 3 mijn_applicatie.exe
```
Het hexadecimale affiniteitsmasker is een 32-bits getal dat specificeert op welke CPU-kernen een applicatie of proces kan draaien. Elke bit in het masker komt overeen met een CPU-kern, en een waarde van 1 geeft aan dat de kern beschikbaar is voor de applicatie of het proces.
Processoraffiniteit kan een handig hulpmiddel zijn om de prestaties te verbeteren en de latentie te verminderen. Het is echter belangrijk op te merken dat het instellen van processoraffiniteit ook negatieve gevolgen kan hebben, zoals verminderde prestaties voor andere applicaties of processen. Daarom is het belangrijk om de processoraffiniteit alleen in te stellen als u een goed inzicht hebt in de gevolgen voor de prestaties. |