Een ATM (Automated Teller Machine) wordt als een computersysteem beschouwd omdat het alle kernfuncties van een computer vervult:
* Invoer: Het ontvangt input van de gebruiker via een toetsenbord (numeriek en eventueel alfanumeriek), een kaartlezer (magneetstrip en/of chipkaart) en eventueel een touchscreen.
* Verwerking: De interne computer van de geldautomaat verwerkt deze invoer. Het verifieert de kaart, vergelijkt de pincode met de database, heeft toegang tot rekeninginformatie van een externe server (meestal het mainframe van een bank), voert berekeningen uit voor transacties (opnames, stortingen, saldo-opvragingen, enz.) en genereert een record van de transactie.
* Uitvoer: Het biedt uitvoer aan de gebruiker via een beeldscherm (met rekeninginformatie, transactiedetails of foutmeldingen), een bonprinter (transactiegegevens afdrukken) en een geldautomaat (uitgifte van aangevraagd geld). Het communiceert ook met het centrale systeem van de bank en mogelijk met andere systemen om rekeningen bij te werken en transacties te volgen.
* Opslag: Hoewel het geen uitgebreide lokale opslag heeft zoals een desktopcomputer, heeft het wel een intern geheugen om tijdelijke gegevens tijdens een transactie en mogelijk beperkte configuratie-informatie op te slaan. Het grootste deel van de gegevens (rekeningsaldi, transactiegeschiedenis, etc.) wordt opgeslagen op de servers van de bank, waartoe de geldautomaat toegang heeft.
In wezen is een geldautomaat een gespecialiseerd, ingebed computersysteem dat is ontworpen voor een heel specifiek doel:het afhandelen van financiële transacties. Het maakt gebruik van een netwerkverbinding met een groter computersysteem (het mainframe van de bank) dat het merendeel van de gegevens bevat en complexere verwerkingen uitvoert. |