De vroegste ICT-virussen, die in de jaren zeventig en begin jaren tachtig opdoken, waren relatief eenvoudig vergeleken met moderne malware. Hun acties waren vooral gericht op:
* Replicatie en verspreiding: Dit was hun kerntaak. Ze zijn ontworpen om zichzelf naar andere systemen te kopiëren, vaak via gedeelde diskettes of andere gemakkelijk overdraagbare media. Het programma "Creeper" zou zichzelf bijvoorbeeld eenvoudigweg over een netwerk repliceren.
* Onschadelijke grappen: Veel vroege virussen veroorzaakten minimale schade. Hun impact bleef vaak beperkt tot het weergeven van berichten op een scherm (zoals het bericht van het "Creeper"-programma "Ik ben de creeper, vang me als je kunt!") of het enigszins wijzigen van systeembestanden op een manier die vervelend maar niet destructief was.
* Beperkte systeemverstoring: Een paar vroege virussen konden kleine systeemvertragingen of tijdelijke crashes veroorzaken, maar wijdverbreide gegevensvernietiging of systeemverlamming kwam zelden voor. Hun beperkte mogelijkheden en de relatief eenvoudige besturingssystemen van die tijd verhinderden dat ze grote schade aanrichtten.
Het is belangrijk op te merken dat de definitie van een ‘virus’ in die beginperiode minder duidelijk was. Sommige programma's die we nu als virussen zouden beschouwen, werden aanvankelijk ontwikkeld als experimenten of demonstraties van programmeerconcepten, zonder kwade bedoelingen. Het concept van kwaadaardige computercode die zichzelf repliceert en schade veroorzaakt, is in de loop van de tijd geëvolueerd. |