| Het geheugenbeheersysteem van Windows 98 was een aanzienlijke stap vooruit ten opzichte van zijn voorgangers (zoals Windows 95), maar nog steeds aanzienlijk eenvoudiger en minder robuust dan het geheugenbeheer dat werd aangetroffen in latere op Windows NT gebaseerde besturingssystemen (zoals Windows 2000 en hoger). Het ontbrak veel van de geavanceerde functies, zoals het paging van virtueel geheugen, die cruciaal zijn voor moderne systemen. Hier is een overzicht:
Belangrijkste kenmerken:
* Echte modus en beveiligde modus: Windows 98 was nog steeds sterk afhankelijk van een combinatie van de echte modus (voor compatibiliteit met oudere DOS-programma's) en de beveiligde modus (voor zijn eigen werking en 32-bits toepassingen). Deze hybride aanpak maakte geheugenbeheer complexer en minder efficiënt.
* Conventioneel geheugen (640 KB): Dit was de beperkte hoeveelheid geheugen die rechtstreeks door DOS-programma's kon worden geadresseerd. Windows 98 maakte gebruik van deze ruimte, maar probeerde ook de mogelijkheden ervan uit te breiden.
* Bovenste geheugengebied (UMA): Het gebied tussen 640 KB en 1 MB. Windows 98 gebruikte dit om apparaatstuurprogramma's en sommige systeemcomponenten te laden, waarbij gebruik werd gemaakt van technieken zoals geheugentoewijzing om de beschikbare ruimte voor applicaties te vergroten. Dit was een cruciale strategie om uit te breiden voorbij de limiet van 640 KB.
* Uitgebreid geheugen (meer dan 1 MB): Geheugen groter dan 1 MB. Windows 98 maakte hier op grote schaal gebruik van, maar toegang vereiste het schakelen tussen echte en beschermde modi en zorgvuldige omgang. Het gebruikte technieken zoals High Memory Area (HMA) om het conventionele geheugen uit te breiden.
* Uitgebreid geheugen (EMS): Een methode om extra geheugen te emuleren met behulp van het bovenste geheugengebied, vooral relevant voor compatibiliteit met oudere applicaties.
* Virtueel geheugen (beperkt): Windows 98 had een rudimentaire vorm van virtueel geheugen, waarbij gebruik werd gemaakt van een wisselbestand op de harde schijf. Het was echter niet zo geavanceerd als in latere systemen en de prestaties ervan konden een groot knelpunt zijn, vooral op langzamere harde schijven. Het was cruciaal voor het uitvoeren van applicaties die groter waren dan het beschikbare RAM-geheugen, maar de bewerkingen voor het wisselen van bestanden konden traag zijn.
* Geen geheugenbeveiliging: In tegenstelling tot de geheugenbescherming van de NT-kernel bood Windows 98 beperkte geheugenbescherming. Een slecht geschreven of kwaadaardige applicatie kan het hele systeem gemakkelijker laten crashen.
* Geheugenfragmentatie: Terwijl applicaties werden geladen en verwijderd, raakte het geheugen gefragmenteerd. Dit betekende dat zelfs als er voldoende totaalgeheugen beschikbaar was, het geheugen misschien niet aaneengesloten genoeg zou zijn om een groot programma te laden, wat leidde tot fouten met onvoldoende geheugen, zelfs als er voldoende vrij RAM-geheugen was.
Samengevat: Het geheugenbeheer van Windows 98 was een compromis. Het probeerde de kloof te overbruggen tussen de beperkingen van DOS en de eisen van 32-bits applicaties. De hybride aanpak, het beperkte virtuele geheugen en het gebrek aan robuuste geheugenbescherming maakten het gevoelig voor instabiliteit en minder efficiënt in vergelijking met latere besturingssystemen. Vaak was het nodig om technieken als defragmenteren en beheren van het wisselbestand toe te passen om de prestaties te optimaliseren. |