De kolomlabels in Microsoft Excel (A, B, C, etc.) zijn geen labels die u toevoegt; ze zijn inherent aan de structuur van het spreadsheet. Ze worden automatisch gegenereerd en kunnen niet direct worden bewerkt of verwijderd op dezelfde manier waarop u de celinhoud bewerkt.
U kunt deze kolomlabels echter op verschillende manieren *werken:
* Ernaar verwijzen in formules: U gebruikt deze letters (en soms cijfers voor rijen) om naar specifieke cellen in formules te verwijzen. Met `=A1+B1` worden bijvoorbeeld de waarden in de cellen A1 en B1 opgeteld.
* Bereiken selecteren: U gebruikt deze letters om een celbereik op te geven. Met 'A1:B10' worden bijvoorbeeld alle cellen van A1 tot B10 geselecteerd.
* Filteren en sorteren: Excel gebruikt deze kolomlabels om de kolommen te identificeren wanneer u gegevens filtert of sorteert.
* Het naamvak gebruiken: Het Naamvak (boven het werkblad) toont het adres van de momenteel geselecteerde cel, inclusief de kolomletter.
* Vensters bevriezen: U kunt rijen en/of kolommen, inclusief de kolomkoppen, vastzetten, zodat ze zichtbaar blijven terwijl u naar beneden of over een groot werkblad bladert.
Kortom, je *labelt* ze niet; je *gebruikt* ze als een integraal onderdeel van de manier waarop Excel gegevens adresseert en manipuleert. Als u beschrijvende labels voor uw kolommen wilt, voert u deze labels in de *eerste rij* van elke kolom in, in de cellen A1, B1, C1, enzovoort. |