Visual Basic is, net als elke programmeertaal, gebouwd op verschillende kerncomponenten die de basis vormen. Hier zijn de essentiële bouwstenen van Visual Basic:
1. Programmeertaal:
* Syntaxis: Dit definieert de structuur en regels van de taal. Het bevat hoe u opdrachten schrijft, variabelen verklaart, functies maken, enz.
* Sleutelwoorden: Vooraf gedefinieerde woorden die specifieke betekenissen hebben en worden gebruikt om de stroom van het programma te regelen (bijvoorbeeld `if`,` dan`, `else`,` voor`, `next`,` dim`, `sub`,` functie ' , `Private ',` openbaar').
* Gegevenstypen: Deze vertegenwoordigen verschillende soorten gegevens (bijvoorbeeld gehele getallen, strings, booleans) waarmee uw programma zal werken.
* Operators: Dit zijn symbolen die specifieke bewerkingen over gegevens uitvoeren (bijv. `+`, `-`,`*`,`/`,` =`,`> `,` <`,`, `,` of`).
2. Visuele ontwikkelingsomgeving (IDE):
* Visual Studio: Dit is het primaire hulpmiddel voor het maken van visuele basistoepassingen. Het biedt een grafische gebruikersinterface (GUI) met:
* Code -editor: Hiermee kunt u uw visuele basiscode schrijven en bewerken.
* ontwerper: Hiermee kunt u de visuele lay -out van de gebruikersinterface van uw applicatie maken (formulieren, bedieningselementen, enz.).
* debugger: Helpt u bij het vinden en oplossen van fouten in uw code.
* Toolbox: Biedt een verzameling vooraf gebouwde bedieningselementen (bijv. Knoppen, tekstvakken, labels) om eenvoudig functionaliteit aan uw toepassing toe te voegen.
* Projectmanager: Beheert de bestanden en bronnen in uw visuele basistoepassing.
3. Object-georiënteerde programmering (OOP):
* objecten: Dit zijn op zichzelf staande entiteiten die gegevens (variabelen) en gedrag (methoden of functies) inkapselen. Hiermee kunt u real-world concepten in uw programma modelleren.
* klassen: Dit zijn blauwdrukken of sjablonen die de eigenschappen en methoden van objecten definiëren. Ze bieden een gestructureerde manier om objecten te maken en opnieuw te gebruiken.
* erfenis: Hiermee kunt u nieuwe klassen maken die eigenschappen en gedragingen erven uit bestaande klassen.
* polymorfisme: Hierdoor kunnen objecten van verschillende klassen op hetzelfde bericht (methodeaanroep) op hun eigen unieke manieren reageren.
4. .NET Framework:
* Common Language Runtime (CLR): Dit is de uitvoeringsmotor voor Visual Basic .NET -toepassingen. Het beheert geheugen-, beveiligings- en thread -uitvoering.
* Base Class Library (BCL): Dit is een set vooraf geschreven klassen die een breed scala aan functionaliteiten bieden, zoals werken met bestanden, databases, netwerken en meer.
5. Gebruikersinterface (UI) elementen:
* vormen: Dit zijn de Windows die informatie weergeven en gebruikersinteractie bieden.
* bedieningselementen: Dit zijn interactieve elementen (knoppen, tekstvakken, labels, lijstvakken, enz.) Waarmee gebruikers op formulieren kunnen communiceren.
6. Evenementen en evenementenbehandeling:
* gebeurtenissen: Dit zijn acties die plaatsvinden in uw toepassing, zoals een knopklik, muisbeweging of het laden van vormen.
* gebeurtenishandlers: Dit zijn codeblokken die worden uitgevoerd wanneer specifieke gebeurtenissen plaatsvinden. Hiermee kunt u reageren op gebruikersacties en het beheren van toepassingsgedrag.
7. Gegevenstoegang en database -connectiviteit:
* Ado.net: Deze technologie biedt een raamwerk voor toegang tot en manipuleren van gegevens uit verschillende bronnen (databases, bestanden, enz.).
8. Bibliotheken en frameworks:
* bibliotheken van derden: Visual Basic kan worden uitgebreid door bibliotheken van andere ontwikkelaars op te nemen en extra functies en functionaliteiten te bieden (bijv. UI -frameworks, netwerktools, enz.).
* frameworks: Dit zijn collecties van klassen en bibliotheken die een gestructureerde aanpak bieden voor het ontwikkelen van specifieke soorten applicaties (bijv. Web frameworks, desktopframeworks).
Het begrijpen van deze bouwstenen is cruciaal voor het leren en effectief gebruiken van Visual Basic om robuuste en gebruiksvriendelijke toepassingen te maken. |