Uitvoerprimitieven in computerafbeeldingen zijn de basisbouwstenen die worden gebruikt om objecten op een schermscherm weer te geven. Ze definiëren de vorm en het uiterlijk van deze objecten. Hier zijn enkele van de belangrijkste kenmerken van outputprimitieven:
Geometrische attributen:
* Positie: Definieert de locatie van de primitieve in de 2D- of 3D -ruimte. Dit kan worden weergegeven door coördinaten (x, y) voor 2D of (x, y, z) voor 3D.
* Grootte: Beschrijft de dimensies van de primitieve. Een rechthoek heeft bijvoorbeeld een breedte en hoogte, terwijl een cirkel een straal heeft.
* oriëntatie: Bepaalt de hoek waarop de primitieve in de ruimte wordt gedraaid.
* Vorm: Specificeert de fundamentele geometrische vorm van de primitieve. Veel voorkomende vormen zijn:
* punten: De kleinst mogelijke eenheid in afbeeldingen, meestal weergegeven door een enkele pixel.
* lijnen: Een reeks verbonden punten die een recht of gebogen pad vormen.
* Polygonen: Gesloten vormen samengesteld uit meerdere verbonden lijnsegmenten.
* curven: Gladde, continue lijnen gedefinieerd door wiskundige vergelijkingen.
* oppervlakken: 2D -representaties van 3D -objecten, vaak gedefinieerd door polygonen of curven.
* volumes: 3D -objecten ingesloten door oppervlakken.
Uiterlijk attributen:
* kleur: Definieert de tint, verzadiging en helderheid van de primitieve. Dit kan worden weergegeven in verschillende kleurmodellen zoals RGB, CMYK of HSV.
* transparantie: Bepaalt hoeveel licht door het primitieve gaat, variërend van volledig ondoorzichtig tot volledig transparant.
* textuur: Een 2D -beeld toegepast op het oppervlak van een primitief om details en visuele rijkdom te geven.
* schaduw: Simuleert hoe licht interageert met het oppervlak van een primitief, waardoor het een gevoel van diepte en realisme krijgt.
* Materiaaleigenschappen: Beschrijf de fysieke kenmerken van het oppervlak van de primitieve en beïnvloedt hoe licht reflecteert en ermee omgaat. Voorbeelden zijn:
* diffuse reflectie: Verspreid licht gereflecteerd van een ruw oppervlak.
* Specular Reflectie: Gespiegelde lichtreflectie van een glad oppervlak.
* omgevingslicht: Algemene, niet-directionele verlichting in de scène.
Andere attributen:
* lijnstijl: Definieert het uiterlijk van lijnen, zoals dikte, type (vaste, gestreepte, gestippelde) en eindkappen.
* vulstijl: Geeft aan hoe het interieur van gesloten vormen zoals polygonen wordt gevuld, bijvoorbeeld vaste kleur, patroon, gradiënt.
* verlichting: Beschrijft de bronnen en eigenschappen van licht in de scène, wat beïnvloedt hoe objecten worden verlicht.
Het begrijpen van deze attributen is cruciaal voor het maken van realistische en visueel aantrekkelijke afbeeldingen. Deze attributen worden vaak gecombineerd en gemanipuleerd om complexe en boeiende visuals te creëren. |