De Java-heap bestaat in RAM (Random Access Memory). Wanneer een Java-toepassing start, wijst de Java Virtual Machine (JVM) een geheugengebied toe dat de heap wordt genoemd. De heap is waar objecten worden opgeslagen terwijl de applicatie actief is. Hier bevinden zich alle objecten die door de applicatie zijn gemaakt.
De grootte van de heap kan worden geregeld door de optie -Xmx in te stellen bij het starten van de JVM. Deze optie specificeert de maximale hoeveelheid geheugen die de JVM aan de heap kan toewijzen.
De heap maakt geen deel uit van de harde schijf. De harde schijf wordt gebruikt om de applicatiecode en andere bestanden op te slaan die nodig zijn om de applicatie uit te voeren. De heap wordt in RAM gemaakt omdat deze zeer snel toegankelijk moet zijn voor de JVM. RAM is veel sneller dan de harde schijf, dus ideaal voor het opslaan van gegevens die vaak moeten worden geopend. |