Het gebruikersprogramma wordt doorgaans geladen in het hoofdgeheugengebied dat bekend staat als het random access memory (RAM). RAM is een vluchtig geheugen, wat betekent dat de inhoud ervan verloren gaat wanneer de stroom wordt uitgeschakeld. Het biedt snelle lees- en schrijftoegang, waardoor de CPU snel toegang heeft tot de programma-instructies en gegevens. Het besturingssysteem wordt ook in het RAM geladen om de systeembronnen te beheren en gebruikersinteracties te vergemakkelijken.
Voor grote programma's die de beschikbare RAM-capaciteit overschrijden, maakt het besturingssysteem gebruik van virtuele geheugentechnieken. In het virtuele geheugen wordt slechts een deel van het programma in het RAM geladen, terwijl de overige delen tijdelijk worden opgeslagen op een langzamer maar groter secundair opslagapparaat zoals een harde schijf. De virtuele geheugenbeheereenheid (MMU) beheert dit proces, waardoor het programma kan worden uitgevoerd alsof het zich volledig in RAM bevindt. |