In de programmeertaal C verwijst uitvoering naar het proces van het uitvoeren van de instructies die zijn gespecificeerd in een C-programma. Wanneer u een C-programma uitvoert, vinden doorgaans de volgende stappen plaats:
Compilatie :De C-compiler vertaalt de voor mensen leesbare C-broncode in machinaal leesbare instructies en genereert een uitvoerbaar bestand (.exe-bestand).
Koppelen :Als uw programma functies of bibliotheken uit externe bronnen bevat, combineert de linker de gecompileerde objectcode uit verschillende bestanden en bibliotheken om één uitvoerbaar bestand te maken.
Laden :het uitvoerbare bestand wordt door het besturingssysteem in het geheugen geladen.
Uitvoering :Het besturingssysteem begint met het uitvoeren van de instructies in het uitvoerbare bestand vanuit de functie main(). Het programma volgt de controlestroom die wordt gespecificeerd door de instructies en functieaanroepen in de code, voert berekeningen uit, manipuleert gegevens en communiceert met de gebruiker (indien van toepassing).
Beëindiging :Wanneer het programma het einde van de functie main() bereikt of een return-instructie tegenkomt, beëindigt het de uitvoering ervan.
Tijdens de uitvoering zal het programma geheugen op de stapel en heap toewijzen en gebruiken om tijdelijke gegevens, variabelen en functieaanroepinformatie op te slaan. Het zal ook de CPU-registers gebruiken om berekeningen en bewerkingen efficiënt uit te voeren.
Het uitvoeringsproces gaat door totdat het programma al zijn taken heeft voltooid of een fout tegenkomt die de uitvoering ervan stopt.
Het is vermeldenswaard dat deze algemene beschrijving van toepassing is op de meeste gecompileerde talen, inclusief C, waarbij de broncode wordt vertaald in machinecode voordat deze wordt uitgevoerd. Andere programmeertalen, zoals geïnterpreteerde talen, voeren hun code uit zonder voorafgaande compilatie door de broncode rechtstreeks te interpreteren. |