In een virtueel circuitnetwerk zijn de drie belangrijkste netwerklaagfuncties:
1. Installatie en beëindiging van virtuele circuits: Dit omvat het tot stand brengen van een logische verbinding (het virtuele circuit) tussen de bron- en bestemmingshosts voordat de gegevensoverdracht begint, en het vervolgens verbreken van die verbinding nadat de gegevensoverdracht is voltooid. Deze opzet omvat zaken als padbepaling en toewijzing van middelen langs het gekozen pad.
2. Pakket doorsturen: Zodra het virtuele circuit tot stand is gebracht, is de netwerklaag verantwoordelijk voor het doorsturen van pakketten langs het vooraf bepaalde pad. Elk pakket bevat een Virtual Circuit Identifier (VCI) waarmee routers langs het pad het juiste virtuele circuit kunnen identificeren waar het pakket naartoe kan worden doorgestuurd zonder dat ze voor elk pakket een nieuwe routeringszoekopdracht hoeven uit te voeren. Dit is aanzienlijk efficiënter dan datagramnetwerken die voor elk pakket individuele routeringsbeslissingen vereisen.
3. Congestiebeheersing: Zelfs met vooraf vastgestelde paden kan er opstopping optreden. De netwerklaag in een virtueel circuitnetwerk heeft mechanismen nodig om congestie te beheren en te verminderen om prestatieverlies of volledige netwerkstoringen te voorkomen. Hierbij kan het bijvoorbeeld gaan om flow control (het beperken van de snelheid waarmee een bron gegevens verzendt) of andere technieken om verkeer te prioriteren of af te weren.
Hoewel er nog andere functies bestaan, zijn deze drie misschien wel de *belangrijkste* omdat ze fundamenteel zijn voor de werking van het virtuele circuit zelf. Zonder deze drie zou het hele concept van een vooraf vastgesteld, toegewijd pad voor efficiënte communicatie instorten. |