Het verbinden van twee computers omvat verschillende lagen, afhankelijk van de gebruikte netwerktechnologie. Deze lagen worden doorgaans beschreven met behulp van het OSI-model (Open Systems Interconnection-model) of het TCP/IP-model. Hoewel deze modellen enigszins verschillen, beschrijven ze allebei een gelaagde architectuur. Hier volgt een overzicht met de nadruk op de belangrijkste betrokken lagen:
1. Fysieke laag: Dit is de onderste laag. Het gaat over de fysieke overdracht van gegevens. Voorbeelden zijn onder meer:
* Kabels: Ethernet-kabels (twisted-pair, glasvezel), USB-kabels, enz. Dit definieert het fysieke medium dat de gegevens draagt.
* Netwerkinterfacekaarten (NIC's): Dit zijn de fysieke apparaten in de computers die communiceren met de kabels. Ze vertalen elektrische signalen naar gegevens en omgekeerd.
* Draadloos: Als u Wi-Fi gebruikt, omvat deze laag de radiogolven en antennes.
2. Datalinklaag: Deze laag zorgt voor de betrouwbare overdracht van dataframes tussen twee direct verbonden knooppunten (computers in dit geval). Belangrijke aspecten zijn onder meer:
* MAC-adressen: Unieke identificatiegegevens voor elke netwerkinterfacekaart. Wordt gebruikt om ervoor te zorgen dat gegevens op de juiste computer aankomen.
* Foutdetectie: Mechanismen om fouten in de verzonden gegevens te detecteren.
* Stroomcontrole: Mechanismen om de gegevensstroom te reguleren om te voorkomen dat de ontvangende computer wordt overweldigd.
3. Netwerklaag (internetlaag in TCP/IP): Deze laag verwerkt de routeringsgegevens tussen netwerken. Hoewel het minder belangrijk is als je slechts twee computers rechtstreeks met elkaar verbindt (omdat er geen sprake is van routering), is het nog steeds relevant als:
* Een router gebruiken: Als de computers zich op verschillende subnetten bevinden of een router gebruiken voor het delen van netwerken, is de netwerklaag van cruciaal belang. Het gebruikt IP-adressen om de gegevens te sturen.
* Een VPN gebruiken: Een virtueel particulier netwerk werkt op deze laag en daarboven en codeert gegevens voor veilige overdracht.
4. Transportlaag: Deze laag biedt betrouwbare en/of onbetrouwbare diensten voor gegevenslevering tussen applicaties die op de twee computers draaien. Belangrijke protocollen zijn onder meer:
* TCP (Transmission Control Protocol): Zorgt voor een betrouwbare, geordende levering van gegevens. Gebruikt voor toepassingen die een betrouwbare gegevensoverdracht vereisen (bijvoorbeeld surfen op het web, bestandsoverdracht).
* UDP (User Datagram Protocol): Biedt een onbetrouwbare, snellere bezorgservice. Gebruikt voor toepassingen waarbij snelheid belangrijker is dan gegarandeerde levering (bijvoorbeeld streaming).
5. Hogere lagen (sessie, presentatie, toepassing): Deze lagen behandelen aspecten zoals sessiebeheer, gegevensopmaak en applicatiespecifieke protocollen. Voorbeelden zijn onder meer:
* HTTP (Hypertext Transfer Protocol): Gebruikt voor surfen op het web.
* FTP (File Transfer Protocol): Gebruikt voor bestandsoverdracht.
* SMTP (Simple Mail Transfer Protocol): Gebruikt voor e-mail.
Samenvattend:bij het rechtstreeks verbinden van twee computers met een kabel zijn de fysieke, datalink- en transportlagen het meest essentieel. Er zijn hogere lagen betrokken wanneer applicaties op die computers communiceren. Als u een router gebruikt, worden de functionaliteiten van de netwerklaag cruciaal. |