Een netwerkbeheerder gebruikt de opdrachtregelinterface (CLI)-modus , vaak eenvoudigweg "modus" genoemd, voor een verscheidenheid aan taken die directe interactie met netwerkapparaten vereisen (routers, switches, firewalls, enz.). Ze zouden niet één specifieke "modus" gebruiken, maar eerder verschillende *modi* binnen de CLI, afhankelijk van de taak. Hier is een overzicht:
* Configuratiemodus (of algemene configuratiemodus): Dit is de primaire modus voor het aanbrengen van wijzigingen in de configuratie van een netwerkapparaat. Beheerders gebruiken dit om zaken te configureren zoals:
* Interfaces: Toewijzen van IP-adressen, subnetten, in-/uitschakelen van functies (zoals VLAN's of routeringsprotocollen).
* Routingprotocollen: OSPF, BGP, RIP, enz. configureren om routering tussen netwerken tot stand te brengen.
* Toegangslijsten (ACL's): Regels definiëren om netwerkverkeer te controleren op basis van bron-/bestemmings-IP-adressen, poorten, enz.
* Beveiligingsinstellingen: Het configureren van mechanismen voor authenticatie, autorisatie en accounting (AAA).
* Diensten: Verschillende netwerkservices zoals DHCP, DNS en SNMP in- of uitschakelen.
* Interfaceconfiguratiemodus: Nadat de beheerder de configuratiemodus heeft geopend, gaat hij naar de *interfaceconfiguratiemodus* om specifiek individuele netwerkinterfaces (zoals Ethernet-poorten en Wi-Fi-interfaces) te configureren. Dit is genest in de globale configuratiemodus.
* Andere gespecialiseerde modi: Afhankelijk van het apparaat en de functies ervan kunnen er andere modi zijn, bijvoorbeeld:
* Privilegemodus: Biedt toegang tot meer geavanceerde opdrachten, waarvoor vaak een wachtwoord of een specifiek toegangsniveau vereist is.
* Lijnconfiguratiemodus: Wordt gebruikt om instellingen voor console, Telnet, SSH of andere communicatielijnen met het apparaat te configureren.
Kortom, de beheerder gebruikt CLI-modi om:
* Apparaten configureren: Breng wijzigingen aan in de operationele parameters van het netwerk.
* Problemen oplossen: Inspecteer de status, logboeken en configuraties van het apparaat om problemen te identificeren en op te lossen.
* Prestaties controleren: Controleer netwerkverkeer, resourcegebruik en andere statistieken.
* Software-updates toepassen: Upgrade de firmware of het besturingssysteem van het apparaat.
* Beheer beveiliging: Implementeer en onderhoud beveiligingsbeleid en -configuraties.
Zonder toegang tot deze CLI-modi zouden netwerkbeheerders ernstig beperkt zijn in hun vermogen om de netwerkinfrastructuur effectief te beheren en te onderhouden. Voor sommige apparaten bestaan grafische gebruikersinterfaces (GUI's), maar vaak biedt de CLI meer gedetailleerde controle en toegang tot geavanceerde functies. |