De distributielaag in een campusnetwerk fungeert als brug tussen de toegangslaag en de kernlaag. De primaire functies zijn:
* Aggregatie: Het verzamelt verkeer van meerdere toegangslaagschakelaars, waarbij de datastromen worden geconsolideerd voordat ze naar de kernlaag worden doorgestuurd. Dit vermindert de belasting van de kernlaag en verbetert de algehele netwerkefficiëntie.
* Routing en Switching: De distributielaag voert routerings- en schakelfuncties uit om verkeer te sturen op basis van netwerkadressen (IP-adressen, MAC-adressen). Het maakt gebruik van routeringsprotocollen (zoals OSPF, EIGRP of BGP) om het beste pad te bepalen waarmee verkeer zijn bestemming kan bereiken, zowel binnen het campusnetwerk als mogelijk naar externe netwerken.
* Beveiliging: De distributielaag biedt een punt voor het afdwingen van de beveiliging. Dit kunnen functies omvatten zoals:
* Toegangscontrolelijsten (ACL's): Verkeer filteren op basis van bron-/bestemmings-IP-adressen, poorten en andere criteria om ongeautoriseerde toegang te voorkomen.
* VLAN-segmentatie: Het isoleren van verschillende delen van het netwerk (bijvoorbeeld afdelingen, gebruikersgroepen) om de beveiliging te verbeteren en het netwerkbeheer te verbeteren.
* Servicekwaliteit (QoS): Prioriteit geven aan bepaalde soorten verkeer (bijvoorbeeld spraak, video) om betere prestaties voor kritieke applicaties te garanderen.
* Netwerkbeheer: Distributielaagschakelaars bieden vaak gecentraliseerde netwerkbeheermogelijkheden, waardoor beheerders het netwerk vanaf één punt kunnen bewaken en besturen. Dit vereenvoudigt het netwerkbeheer en het oplossen van problemen.
* Redundantie en hoge beschikbaarheid: De distributielaag is meestal ontworpen met redundantie in het achterhoofd, waarbij gebruik wordt gemaakt van technologieën zoals het spanning tree protocol (STP) of het rapid spanning tree protocol (RSTP) om single points of Failure te voorkomen en de uptime van het netwerk te garanderen.
In wezen fungeert de distributielaag als verkeersmanager, beveiligingshandhaver en netwerkbeheerderscontrolepunt voor een campusnetwerk. Het biedt schaalbaarheid, veiligheid en beheerbaarheid voor het netwerk door de zorgen van de toegangslaag (gebruikersconnectiviteit) en de kernlaag (backbone met hoge bandbreedte) te scheiden. |