De netwerkinterfacekaart (NIC) krijgt zijn adres van verschillende plaatsen, afhankelijk van het type adres:
* MAC-adres (fysiek adres): Dit adres wordt tijdens de productie *permanent in* de firmware van de NIC gebrand. Het is uniek voor die specifieke kaart en kan niet worden geconfigureerd (hoewel sommige gespecialiseerde NIC's het mogelijk maken dit te wijzigen, wordt het over het algemeen niet aanbevolen en vereist het meestal specifieke tools/machtigingen).
* IP-adres (logisch adres): Dit adres wordt in de meeste gevallen *dynamisch toegewezen*. De methoden hiervoor zijn onder meer:
* DHCP (Dynamic Host Configuration Protocol): Dit is de meest gebruikelijke methode. De NIC vraagt een IP-adres aan bij een DHCP-server op het netwerk. De server wijst een tijdelijk IP-adres toe (en andere netwerkconfiguratiegegevens zoals subnetmasker, gateway, enz.) die kunnen veranderen telkens wanneer het apparaat opnieuw verbinding maakt met het netwerk.
* Statisch IP-adres: Een beheerder kan handmatig een specifiek IP-adres voor de NIC configureren. Dit adres blijft constant totdat het handmatig wordt gewijzigd.
* SLAAC (automatische configuratie van staatloze adressen): Deze methode wordt gebruikt in IPv6-netwerken. De NIC genereert zijn eigen IP-adres op basis van zijn MAC-adres en netwerkvoorvoegsel. Er is geen DHCP-server vereist.
Kortom:het MAC-adres is bekabeld, terwijl het IP-adres doorgaans dynamisch wordt toegewezen door een DHCP-server of handmatig wordt geconfigureerd. |