1. Invoer: De bronnen die door een werksysteem worden gebruikt om output te creëren. Dit kunnen grondstoffen, energie, informatie en arbeid zijn.
2. Uitgangen: De producten of diensten die door een werksysteem worden gecreëerd. Dit kunnen eindproducten, diensten en informatie zijn.
3. Processen: De activiteiten die door een werksysteem worden uitgevoerd om input in output om te zetten. Deze kunnen productie, assemblage en distributie omvatten.
4. Feedback: De informatie die wordt gebruikt om een werksysteem te controleren en te verbeteren. Dit kunnen gegevens over kwaliteit, productiviteit en kosten zijn.
5. Milieu: De externe factoren die een werksysteem beïnvloeden. Dit kunnen onder meer economische omstandigheden, overheidsregels en sociale normen zijn.
6. Doelen: De doelstellingen die een werksysteem probeert te bereiken. Deze kunnen onder meer winstgevendheid, marktaandeel en klanttevredenheid omvatten.
7. Cultuur: De waarden en overtuigingen die een werksysteem vormgeven. Hierbij kunt u denken aan teamwerk, innovatie en veiligheid.
8. Structuur: De manier waarop een werksysteem is georganiseerd. Dit kan de hiërarchie van autoriteit, de arbeidsverdeling en de communicatiekanalen omvatten. |