De vijf componenten van een informatiesysteem (zoals toegepast op een computersysteem) worden doorgaans beschreven als:
1. Hardware: De fysieke componenten van het computersysteem, inclusief de centrale verwerkingseenheid (CPU), geheugen (RAM), opslagapparaten (harde schijven, SSD's), invoerapparaten (toetsenbord, muis) en uitvoerapparaten (monitor, printer).
2. Software: De programma's en applicaties die op de hardware draaien. Dit omvat het besturingssysteem (zoals Windows, macOS of Linux), applicaties (zoals tekstverwerkers, spreadsheets en games) en hulpprogramma's.
3. Gegevens: De ruwe feiten, cijfers en informatie die door het systeem worden verwerkt en opgeslagen. Dit omvat cijfers, tekst, afbeeldingen, audio en video.
4. Mensen: De gebruikers en operators van het systeem. Dit omvat iedereen, van de eindgebruikers die interactie hebben met applicaties tot de IT-professionals die het systeem beheren en onderhouden.
5. Processen: De stappen en procedures die betrokken zijn bij het gebruik van het systeem. Dit omvat ook de manier waarop gegevens worden ingevoerd, verwerkt, opgeslagen en uitgevoerd; hoe gebruikers omgaan met het systeem; en hoe het systeem wordt onderhouden en bijgewerkt.
Het is belangrijk op te merken dat deze vijf componenten onderling afhankelijk zijn en samenwerken om de doelstellingen van het systeem te bereiken. Een verandering in één component vereist vaak veranderingen in andere componenten. |