Netwerktransportmedia verwijzen naar de fysieke paden die gegevens tussen verschillende punten in een netwerk vervoeren. Het zijn in wezen de ‘dingen’ waarmee datasignalen van het ene apparaat naar het andere kunnen reizen. Dit omvat zaken als:
* Begeleide media (bekabeld): Gegevens reizen langs een fysiek pad. Voorbeelden zijn onder meer:
* Twisted-pair-kabel: Gebruikelijk in thuis- en kantoornetwerken (Ethernet-kabels). Relatief goedkoop en eenvoudig te installeren, maar gevoelig voor interferentie en beperkte bandbreedte.
* Coaxkabel: Gebruikt voor kabeltelevisie en enkele oudere netwerkinstallaties. Biedt betere afscherming en bandbreedte dan twisted-pair, maar is duurder en minder flexibel.
* Glasvezelkabel: Gebruikt lichtpulsen om gegevens te verzenden. Biedt een zeer hoge bandbreedte, lange afstanden en uitstekende beveiliging en immuniteit tegen interferentie. Duurder dan andere opties.
* Ongeleide media (draadloos): Gegevens reizen door de lucht of de ruimte. Voorbeelden zijn onder meer:
* Radiogolven: Gebruikt in Wi-Fi, mobiele netwerken en andere draadloze technologieën. Onder voorbehoud van interferentie en beveiligingsproblemen. Het bereik varieert afhankelijk van factoren zoals kracht en obstakels.
* Magnetrons: Gebruikt voor point-to-point-verbindingen en satellietcommunicatie. Hogere frequenties dan radiogolven en bieden een hogere bandbreedte, maar vereisen transmissie via gezichtslijn.
* Infrarood: Wordt gebruikt voor draadloze communicatie op korte afstand, zoals afstandsbedieningen. Gemakkelijk geblokkeerd door obstakels.
In wezen hangt de keuze van transportmedia af van factoren als afstand, bandbreedtevereisten, kosten, beveiligingsbehoeften en de omgeving. Een thuisnetwerk kan bijvoorbeeld gebruik maken van twisted-pair Ethernet, terwijl een langeafstandstelecommunicatienetwerk afhankelijk kan zijn van glasvezel. |