Om een document op een bepaalde URL op te halen wanneer het IP-adres van de server aanvankelijk onbekend is, gebruikt een HTTP-client van een webbrowser doorgaans een combinatie van transport- en applicatielaagprotocollen:
Domain Name System (DNS):
1. DNS-zoekopdracht :De client begint met het uitvoeren van een DNS-zoekopdracht om de in de URL opgegeven domeinnaam om te zetten in het bijbehorende IP-adres. Het stuurt een DNS-query naar een DNS-server, die het IP-adres retourneert dat aan de domeinnaam is gekoppeld.
Transmissiecontroleprotocol (TCP):
2. TCP-verbinding tot stand brengen :Zodra het IP-adres is verkregen, initieert de client een TCP-verbinding met de webserver op het opgeloste IP-adres. TCP biedt een betrouwbare verbindingsgerichte transportservice, die ervoor zorgt dat gegevens betrouwbaar en in orde worden verzonden.
HTTP (Hypertext Transfer Protocol):
3. HTTP-verzoek :via de tot stand gebrachte TCP-verbinding verzendt de client een HTTP-verzoek naar de webserver. Het HTTP-verzoek bevat informatie zoals de URL van het document dat wordt aangevraagd, de HTTP-methode (bijvoorbeeld GET) en aanvullende headers.
4. HTTP-reactie :De webserver ontvangt het HTTP-verzoek en verwerkt het. Als het opgevraagde document bestaat, stuurt de server een HTTP-antwoord terug naar de client. Het HTTP-antwoord omvat het gevraagde document, samen met statuscodes en andere headerinformatie.
Transport Layer Security (TLS) (optioneel):
In veel gevallen wordt het HTTP-verkeer gecodeerd met TLS om een veilige communicatie tussen de client en de server te garanderen. TLS biedt codering, authenticatie en integriteitsbescherming voor de verzonden gegevens.
Zodra het HTTP-antwoord is ontvangen, kan de client het gevraagde document verwerken en aan de gebruiker weergeven. |