De opdracht cdb in Linux maakt en beheert CDB-bestanden (Constant DataBase), die gestructureerde gegevensrecords bevatten. CDB-bestanden worden gebruikt voor het opslaan en bijwerken van sleutel-waardeparen in een compact formaat, waardoor ze efficiënt zijn voor het opslaan van grote hoeveelheden gegevens. Hier zijn de functies van de cdb-opdracht:
Een CDB-bestand maken:
cdb make :Met deze opdracht wordt een nieuw CDB-bestand gemaakt met de opgegeven . Als het bestand al bestaat, wordt het overschreven.
Een CDB-invoer aanmaken:
cdb add :Met deze opdracht wordt een nieuw item toegevoegd aan het opgegeven CDB-bestand. Het associeert de gegeven met de opgegeven .
Een CDB-invoer bijwerken:
cdb update :Met deze opdracht wordt de waarde van een bestaand item in het CDB-bestand bijgewerkt. Het wijzigt de invoer die is gekoppeld aan de opgegeven met de nieuwe .
Een CDB-invoer ophalen:
cdb get :Deze opdracht haalt de waarde op die is gekoppeld aan de gegeven uit het opgegeven CDB-bestand.
Zoeken naar een CDB-invoer:
cdb find :Deze opdracht zoekt naar de opgegeven in het CDB-bestand. Indien gevonden, wordt de bijbehorende waarde weergegeven.
Een CDB-invoer verwijderen:
cdb del :Met deze opdracht wordt het item met de opgegeven uit het CDB-bestand verwijderd.
De inhoud van een CDB-bestand afdrukken:
cdb dump :Met deze opdracht wordt de inhoud van het opgegeven CDB-bestand afgedrukt, waarbij alle sleutelwaardeparen worden weergegeven.
Naast deze basisfuncties biedt de opdracht cdb verschillende andere opties en functies voor het beheren en manipuleren van CDB-bestanden. Voor meer gedetailleerde informatie en gebruiksinstructies raadpleegt u de cdb-manpagina op uw Linux-systeem. |