In de context van informatietechnologie (IT) omvatten enkele veelgebruikte terminologieën:
1. Algoritme:Een eindige reeks goed gedefinieerde instructies of stappen die kunnen worden gevolgd om een computerprobleem op te lossen.
2. Applicatiesoftware:Software die is ontworpen om specifieke taken voor gebruikers uit te voeren, zoals tekstverwerking, spreadsheets of surfen op het web.
3. Kunstmatige intelligentie (AI):Het vermogen van machines om menselijke intelligentieprocessen te simuleren, zoals leren, redeneren en besluitvorming.
4. Big Data:Grote en complexe datasets die geavanceerde technieken en hulpmiddelen vereisen om vast te leggen, op te slaan, te verwerken en te analyseren.
5. Cloud Computing:Een model voor het mogelijk maken van gemakkelijke, on-demand netwerktoegang tot een gedeelde pool van computerbronnen (bijvoorbeeld servers, opslag, applicaties en diensten) via internet.
6. Cyberbeveiliging:De praktijk van het beschermen van elektronische informatie en systemen tegen ongeoorloofde toegang, gebruik, openbaarmaking, verstoring, wijziging of vernietiging.
7. Data Science:Een vakgebied dat statistiek, programmeren en machine learning combineert om inzichten en kennis uit data te halen.
8. Database:Een georganiseerde verzameling gestructureerde gegevens, doorgaans elektronisch opgeslagen en toegankelijk via een databasebeheersysteem (DBMS).
9. Hardware:De fysieke componenten van een computersysteem, inclusief processors, geheugen, opslagapparaten, invoer-/uitvoerapparaten en netwerkinterfaces.
10. Internet:Een mondiaal netwerk van onderling verbonden computernetwerken, waardoor communicatie en het delen van informatie tussen apparaten over de hele wereld mogelijk is.
11. Internet of Things (IoT):Een netwerk van fysieke apparaten (of ‘dingen’) ingebed met sensoren, software en netwerkconnectiviteit om gegevens via internet te verzamelen en uit te wisselen.
12. Machine Learning (ML):Een deelgebied van AI waarmee computers kunnen leren zonder expliciet geprogrammeerd te zijn, door gegevens en algoritmen te gebruiken om patronen te identificeren en voorspellingen te doen.
13. Netwerk:een groep computers of apparaten die met elkaar zijn verbonden om gegevens, bronnen en services te delen.
14. Besturingssysteem (OS):Software die hardwarebronnen beheert en basisfunctionaliteit biedt voor het uitvoeren van andere software en applicaties.
15. Programmeertaal:Een formele taal die wordt gebruikt om instructies te creëren die computers kunnen uitvoeren, waardoor ontwikkelaars software en applicaties kunnen bouwen.
16. Software:Een verzameling instructies of code die een computer vertelt wat hij moet doen, meestal elektronisch opgeslagen en waarvoor hardware nodig is om uit te voeren.
17. Opslag:Apparaten of technologieën die worden gebruikt voor het opslaan van digitale gegevens, zoals harde schijven (HDD), solid-state drives (SSD) of cloudopslag.
18. Systeem:Een reeks geïntegreerde componenten die samenwerken om een specifiek doel te bereiken, vaak verwijzend naar een computersysteem of een verzameling hardware-, software- en netwerkcomponenten.
19. Gebruikersinterface (UI):Het deel van een software of applicatie waarmee gebruikers met het systeem kunnen communiceren, input kunnen geven en feedback kunnen ontvangen.
20. Virtualisatie:Het creëren van een virtuele omgeving of bron (zoals een virtuele machine of virtuele server) die zijn eigen besturingssysteem en applicaties kan draaien, onafhankelijk van de fysieke hardware.
Deze termen vertegenwoordigen een klein deel van de uitgebreide terminologie die in de IT wordt gebruikt. Verschillende vakgebieden en technologieën binnen de IT kunnen aanvullende gespecialiseerde termen en acroniemen introduceren. |