Elke laag van het OSI-model draagt ertoe bij dat gegevens correct en foutloos aankomen door specifieke functies uit te voeren. Hier volgt een overzicht van hoe elke laag bijdraagt:
1. Fysieke laag:
* Bijdrage: Deze laag is verantwoordelijk voor de fysieke overdracht van bits via een communicatiemedium (bijvoorbeeld koperdraad, glasvezelkabel, draadloos). Het behandelt de ruwe elektrische, mechanische en procedurele interfaces.
* Foutpreventie/correctie: De fysieke laag verwerkt niet direct de *correctie* van fouten in de zin van hertransmissie of gegevensherstel. Het is echter van cruciaal belang voor *preventie* door ervoor te zorgen dat de fysieke signalen betrouwbaar worden verzonden en ontvangen. Dit omvat het gebruik van technieken zoals signaalversterking, ruisonderdrukking en geschikte bekabeling om signaalverslechtering en -verlies te minimaliseren. Het definieert ook de fysieke kenmerken van de verbinding.
2. Datalinklaag:
* Bijdrage: Deze laag zorgt voor een foutloze overdracht van frames (datapakketten) over één fysieke link. Het gaat over adressering op lokaal netwerkniveau.
* Foutpreventie/correctie: In deze laag vindt significante foutdetectie en -correctie plaats. Er wordt gebruik gemaakt van technieken als:
* Foutdetectie: Cyclic Redundancy Check (CRC) wordt vaak gebruikt om fouten op te sporen die tijdens de verzending zijn geïntroduceerd. Als er een fout wordt gedetecteerd, wordt het frame doorgaans weggegooid.
* Foutcorrectie: Er wordt gebruik gemaakt van technieken zoals Automatic Repeat reQuest (ARQ). ARQ houdt in dat de zender frames opnieuw verzendt als er een fout wordt gedetecteerd door de ontvanger. Er bestaan andere foutcorrectiemethoden, maar ARQ is gebruikelijk. Mechanismen voor stroomcontrole zorgen er ook voor dat de ontvanger niet wordt overweldigd door gegevens die hij niet kan verwerken.
3. Netwerklaag:
* Bijdrage: Deze laag zorgt voor de routering van datapakketten tussen netwerken. Het biedt logische adressering (IP-adressen) en bepaalt het beste pad voor gegevens om over meerdere netwerken te reizen om hun bestemming te bereiken.
* Foutpreventie/correctie: De netwerklaag corrigeert fouten in databits niet direct, maar draagt indirect bij. Het zorgt ervoor dat datapakketten correct worden gerouteerd, waardoor verlies als gevolg van onjuiste routering wordt voorkomen. Technieken zoals algoritmen voor padselectie en routeringsprotocollen (bijvoorbeeld RIP, OSPF) dragen bij aan het minimaliseren van pakketverlies door overbelaste of defecte netwerksegmenten te vermijden. Als een pakket verloren gaat, zullen hogere lagen het detecteren en mogelijk opnieuw verzenden (via TCP bijvoorbeeld).
4. Transportlaag:
* Bijdrage: Deze laag zorgt voor end-to-end communicatie tussen applicaties die op verschillende hosts draaien. Het segmenteert gegevens in kleinere eenheden (segmenten) en biedt mechanismen voor betrouwbare gegevensoverdracht.
* Foutpreventie/correctie: De transportlaag is cruciaal voor een betrouwbare gegevensoverdracht. Er wordt gebruik gemaakt van technieken zoals:
* Segmentatie en hermontage: Door grote datastromen op te splitsen in kleinere segmenten wordt de transmissie efficiënter en eenvoudiger te beheren.
* Foutdetectie en -correctie (TCP): Transmission Control Protocol (TCP) is een verbindingsgericht protocol dat zorgt voor een betrouwbare, geordende levering van gegevens. Het maakt gebruik van volgnummers, bevestigingen en time-outs om verloren of beschadigde segmenten te detecteren en te herstellen. User Datagram Protocol (UDP) is verbindingsloos en biedt geen foutcorrectie; het vertrouwt op hogere lagen om eventuele fouten af te handelen.
5. Sessielaag:
* Bijdrage: Deze laag beheert het opzetten, onderhouden en beëindigen van sessies tussen applicaties. Hiermee kunnen meerdere applicaties een netwerkverbinding delen.
* Foutpreventie/correctie: De sessielaag is niet direct betrokken bij foutdetectie/correctie op bitniveau. Zijn rol is het beheren van de sessie en ervoor zorgen dat applicaties effectief kunnen communiceren, inclusief het mogelijk identificeren en herstellen van problemen op sessieniveau, zoals onverwachte verbroken verbindingen.
6. Presentatielaag:
* Bijdrage: Deze laag zorgt voor de gegevensopmaak, codering en decodering. Het zorgt ervoor dat gegevens worden gepresenteerd in een formaat dat de ontvangende applicatie kan begrijpen.
* Foutpreventie/correctie: De presentatielaag helpt fouten te voorkomen door ervoor te zorgen dat gegevens correct zijn opgemaakt en kunnen worden begrepen door de ontvangende applicatie. Encryptie zorgt voor vertrouwelijkheid en gegevensintegriteit, waardoor ongeoorloofde wijziging van gegevens wordt voorkomen.
7. Applicatielaag:
* Bijdrage: Deze laag biedt netwerkdiensten aan applicaties. Het verwerkt zaken als e-mail, bestandsoverdracht en surfen op het web.
* Foutpreventie/correctie: De applicatielaag is voor de foutafhandeling afhankelijk van lagere lagen. Er kunnen echter mechanismen voor foutafhandeling op applicatieniveau worden geïmplementeerd om specifieke applicatiegerelateerde fouten te beheren, zoals het opnieuw verzenden van een mislukte e-mail.
Samenvattend draagt elke laag bij aan de data-integriteit en betrouwbare levering. De onderste lagen richten zich op fysieke transmissie en foutdetectie/correctie op bit- en frameniveau. De hogere lagen houden zich bezig met adressering, routering, betrouwbare gegevensoverdracht, gegevensformattering en services op applicatieniveau. De interactie tussen alle lagen zorgt ervoor dat gegevens correct en zonder fouten (of met gedetecteerde en afgehandelde fouten) de beoogde bestemming bereiken. |