Controlestroom
- Verlaat lussen en functies vóór het natuurlijke eindpunt.
- Wordt gebruikt om de controle eerder dan verwacht terug te geven aan de aanroepende functie.
- Helpt bij het vroegtijdig beëindigen van een lus of functie op basis van bepaalde omstandigheden.
- Maakt voorwaardelijke uitvoering mogelijk en maakt een flexibelere programmastructuur mogelijk.
Foutafhandeling
- Om foutcodes expliciet te retourneren in plaats van een uitzondering door de call-stack te laten propageren.
Functierecursie
- De return-instructie is nodig om functierecursie goed te laten werken door het basisscenario te bieden en het recursieve proces mogelijk te maken.
Retourwaarden
- Om de berekende resultaten of waarden van een functie terug te sturen voor verdere verwerking of gebruik in andere delen van een programma.
Meerdere uitgangspunten
- Zorgt ervoor dat functies en lussen meerdere uitgangspunten hebben, waardoor de code gemakkelijker te lezen en te onderhouden is.
Bronnen opschonen
- Gebruikt in destructors om taken uit te voeren zoals het vrijmaken van geheugen of het sluiten van bestanden wanneer een object wordt vernietigd. |