Een if-functie in programmeertalen heeft doorgaans drie argumenten:
1. Voorwaarde :Dit is een logische expressie die resulteert in Waar of Onwaar. De if-instructie voert het codeblok daarin alleen uit als de voorwaarde als True wordt geëvalueerd.
2. Vervolgens blokkeren :Dit is het codeblok dat wordt uitgevoerd als de voorwaarde True is. Als niet aan de voorwaarde wordt voldaan, wordt het toenmalige blok overgeslagen.
3. Anders blokkeren :Dit is een optioneel codeblok dat wordt uitgevoerd als de voorwaarde als False wordt geëvalueerd. Als er geen else-blok aanwezig is en de voorwaarde wordt geëvalueerd als False, wordt er geen actie ondernomen (behalve het dan-blok overslaan).
Hier is een vereenvoudigde weergave van de syntaxis:
```
als (voorwaarde):
# Code die moet worden uitgevoerd als de voorwaarde True is
anders:
# Code die moet worden uitgevoerd als de voorwaarde False is
```
Bovendien maken sommige programmeertalen verdere verbeteringen mogelijk, zoals elif-instructies (else if), die de evaluatie van meerdere voorwaarden en de uitvoering van de overeenkomstige codeblokken op basis van die voorwaarden mogelijk maken. |