Een computer zou een vertaalprogramma niet *gebruiken* zoals een mens dat zou doen om een andere taal te begrijpen. In plaats daarvan gebruiken computers vertaalprogramma's, die nauwkeuriger *compilers* of *interpreters* worden genoemd, om een fundamentele reden:om voor mensen leesbare code om te zetten in machinaal leesbare instructies.
Hier is een overzicht:
* Talen op hoog niveau: Programmeurs schrijven code in talen op hoog niveau, zoals Python, Java, C++, enz. Deze talen zijn zo ontworpen dat ze voor mensen relatief gemakkelijk te begrijpen en te gebruiken zijn. Ze gebruiken bekende syntaxis en structuren.
* Machinecode: Computers begrijpen echter alleen instructies op laag niveau – machinecode – die uit binaire reeksen (0's en 1's) bestaan. Dit is de taal van de centrale verwerkingseenheid (CPU) van de computer.
* De rol van de vertaler: De compiler of tolk fungeert als brug. Het neemt de voor mensen leesbare code en vertaalt deze naar de equivalente machinecode die de computer kan uitvoeren. Compilers voeren deze vertaling in één keer uit voordat ze worden uitgevoerd, terwijl tolken regel voor regel vertalen terwijl het programma draait.
Daarom 'gebruikt' de computer de vertaler niet om het in menselijke zin te begrijpen; het heeft de vertaler nodig om het programma dat de mens heeft geschreven te *uitvoeren*. De vertaler is een essentieel onderdeel van het programmeerproces, waardoor mensen complexe software kunnen schrijven zonder rechtstreeks met de complexiteit van machinecode te maken te hebben. |