Analoge computers gebruiken programmeertalen niet op dezelfde manier als digitale computers. Ze werken door continue fysieke grootheden (zoals spanning, stroom of mechanische positie) te manipuleren om variabelen weer te geven en problemen op te lossen. In plaats van een programmeertaal wordt het "programma" geïmplementeerd door:
* Componenten aansluiten: Het programma wordt gedefinieerd door de fysieke bedrading en configuratie van de componenten (operationele versterkers, integrators, potentiometers, enz.) op de computer. Als u het programma wijzigt, moet u de machine fysiek opnieuw bedraden.
* Fysieke parameters instellen: Potentiometers en andere instelbare componenten maken het instellen van de waarden van constanten en beginvoorwaarden mogelijk. Deze fungeren als parameters binnen een programma, maar zijn eerder fysieke aanpassingen dan code.
Er is dus geen equivalent van C++, Java of Python voor een analoge computer. De "taal" is de fysieke opstelling van de hardware zelf. |