Er is geen enkel, universeel overeengekomen aantal niveaus in computertalen. De meest gebruikelijke manier om ze te categoriseren is echter in drie niveaus:
* Laagniveau-talen: Deze talen staan dichter bij machinecode, de binaire instructies die direct worden begrepen door de processor van de computer. Ze vereisen een diep begrip van hardware en zijn moeilijker te leren en te gebruiken, maar ze geven de programmeur fijnkorrelige controle over systeembronnen.
* Machinetaal: Dit is het meest basale niveau, bestaande uit binaire codes die de computer rechtstreeks heeft uitgevoerd.
* Assemblagetaal: Dit maakt gebruik van mnemonics (short codes) om machine-instructies weer te geven, waardoor ze meer door mensen leesbaar zijn dan pure machinecode.
* Talen op het middenniveau: Deze talen zijn bedoeld om de kloof te overbruggen tussen talen op laag niveau en hoog niveau. Ze bieden functies die programmeren vereenvoudigen in vergelijking met talen op laag niveau, maar bieden nog steeds enige mate van controle over hardware.
* C: Vaak beschouwd als een taal op het middenniveau vanwege het vermogen om te communiceren met systeemhardware met behoud van een syntaxis op een hoger niveau.
* talen op hoog niveau: Deze talen zijn ontworpen voor menselijke leesbaarheid en gebruiksgemak. Ze abstraheren de complexiteit van hardware, waardoor programmeurs zich kunnen concentreren op het probleem dat ze proberen op te lossen.
* Voorbeelden zijn:Python, Java, JavaScript, C ++, Ruby, Swift, etc.
Het is belangrijk op te merken dat de lijnen tussen deze niveaus kunnen worden vervaagd. Sommige talen, zoals C ++, bieden bijvoorbeeld functies waarmee ze op een lager niveau kunnen functioneren wanneer dat nodig is, maar ze worden over het algemeen als hoog niveau beschouwd.
Uiteindelijk is het aantal niveaus minder belangrijk dan begrijpen hoe ze zich tot elkaar verhouden en de voordelen en nadelen van elk niveau. |