Circuit-switching- en pakketnetwerken gebruiken verschillende soorten protocollen vanwege hun fundamenteel verschillende architecturen.
Circuitschakeling:
Circuitschakeling is afhankelijk van speciale fysieke paden (circuits) tussen communicerende apparaten. Protocollen gaan in deze context minder over het formatteren van gegevens en meer over het *opzetten, onderhouden en vrijgeven* van die circuits. Voorbeelden zijn onder meer:
* SS7 (signaleringssysteem nr. 7): Een uitgebreide reeks protocollen die in het traditionele telefoonnetwerk worden gebruikt voor het opzetten van gesprekken, gespreksbeheer en andere signaleringsfuncties. Het wordt grotendeels vervangen door nieuwere technologieën, maar blijft belangrijk in oudere systemen.
* ISDN (Integrated Services Digital Network): Een set communicatiestandaarden voor digitale transmissie via bestaande telefoonlijnen. Protocollen binnen ISDN zorgen voor het tot stand brengen van gesprekken en de gegevensoverdracht. Hoewel het grotendeels achterhaald was, vertegenwoordigde het een vroege poging om spraak en data via digitale circuits te integreren.
* Framerelais: Hoewel het technisch gezien een pakketgeschakeld netwerk is, gebruikt Frame Relay het concept van permanente virtuele circuits (PVC's), die gelijkenis vertonen met circuitschakeling. Het maakt gebruik van protocollen voor framing, foutdetectie en stroomcontrole, maar de circuits zijn niet volledig toegewijd, zoals bij traditionele circuitschakeling.
Het is belangrijk op te merken dat echte circuitgeschakelde netwerken niet afhankelijk zijn van complexe gelaagde protocollen zoals TCP/IP. De focus ligt op het creëren en beheren van de fysieke verbinding. De datatransmissie zelf is vaak vrij eenvoudig als het circuit eenmaal tot stand is gebracht.
Pakketnetwerken:
Pakketnetwerken verdelen gegevens in pakketten, die elk onafhankelijk door het netwerk worden gerouteerd. Dit vereist complexe protocollen voor het verwerken van:
* Datalinklaag (laag 2):
* Ethernet: De dominante technologie voor lokale netwerken (LAN's), die definieert hoe gegevens worden geframed en verzonden via een fysiek medium.
* Wi-Fi (IEEE 802.11): De standaard voor draadloze lokale netwerken, die de toegang tot het draadloze medium en pakkettransmissie beheert.
* PPP (Point-to-Point Protocol): Wordt gebruikt voor point-to-point-verbindingen, vaak voor inbellen of verbinding maken met een ISP.
* Frame Relay (hierboven vermeld): Een pakketschakelingstechnologie die, ondanks het gebruik van virtuele circuits, nog steeds protocollen nodig heeft voor pakketverwerking.
* ATM (asynchrone overdrachtsmodus): Een snelle schakeltechnologie die gebruik maakt van cellen met een vaste grootte (een soort pakket), hoewel grotendeels achterhaald.
* Netwerklaag (laag 3):
* IP (internetprotocol): Het fundamentele protocol van internet, verantwoordelijk voor het adresseren en routeren van pakketten. IPv4 en IPv6 zijn de meest voorkomende versies.
* ICMP (Internet Control Message Protocol): Wordt gebruikt voor netwerkdiagnostiek (zoals ping) en foutrapportage.
* RIP (Routing Information Protocol), OSPF (Open Shortest Path First), BGP (Border Gateway Protocol): Routeringsprotocollen die het beste pad bepalen voor pakketten om over het netwerk te reizen.
* Transportlaag (laag 4):
* TCP (Transmission Control Protocol): Een verbindingsgericht protocol dat zorgt voor een betrouwbare, geordende levering van gegevens. Het zorgt voor foutdetectie, hertransmissie en stroomcontrole.
* UDP (User Datagram Protocol): Een verbindingsloos protocol dat een snellere maar minder betrouwbare gegevensoverdracht biedt. Het garandeert geen levering of bestelling.
* Applicatielaag (laag 5 en hoger):
* HTTP (Hypertext Transfer Protocol): Gebruikt voor surfen op het web.
* SMTP (Simple Mail Transfer Protocol): Gebruikt voor e-mail.
* FTP (File Transfer Protocol): Gebruikt voor bestandsoverdracht.
* DNS (Domain Name System): Vertaalt domeinnamen (zoals google.com) naar IP-adressen.
En nog veel meer...
Samenvattend maakt circuitswitching voornamelijk gebruik van protocollen voor het opzetten en controleren van circuits, terwijl pakketnetwerken een gelaagde protocolstack gebruiken (zoals TCP/IP) voor het afhandelen van adressering, routering, betrouwbaarheid en verschillende services op applicatieniveau. De complexiteit en het aantal protocollen zijn aanzienlijk groter in pakketnetwerken om de dynamische aard van gegevensoverdracht en routering te beheren. |