De lokale host bepaalt niet direct de bestemmingsnetwerk -ID van een pakket. Hier is hoe het werkt:
1. IP -adressen en netwerkmaskers:
* IP -adressen: Elk apparaat op een netwerk heeft een uniek IP -adres (bijv. 192.168.1.100). Dit adres is verdeeld in twee delen:de netwerk -ID en de host -ID.
* Netwerkmasker: Een netwerkmasker wordt gebruikt om de netwerk -ID van een IP -adres te bepalen. Het is ook een binair getal dat het gedeelte van het IP -adres dat het netwerk vertegenwoordigt identificeert.
2. Routingproces:
* pakketkop: Wanneer een pakket wordt verzonden, bevat het het bestemmings -IP -adres.
* Lokale routingtabel: De lokale host onderhoudt een routeringstabel die informatie opslaat over netwerkbestemmingen. Deze tabel is meestal bevolkt:
* Statische routing: Handmatig geconfigureerde routes.
* Dynamische routering: Protocollen zoals RIP of OSPF leren en werken automatisch routes bij.
* matching: De lokale host vergelijkt het bestemmings -IP -adres in het pakket met de vermeldingen in de routeringstabel.
* Netwerk -ID bepalen: Het netwerkmasker geassocieerd met de bijpassende route wordt gebruikt om de bestemmingsnetwerk -ID uit het bestemmings -IP -adres te extraheren.
3. Pakket doorsturen:
* standaardgateway: Als de lokale host geen directe route naar het bestemmingsnetwerk heeft, stuurt het het pakket door naar de standaardgateway.
* Gateway -rol: De standaardgateway is een apparaat dat verantwoordelijk is voor het aansluiten van het lokale netwerk met andere netwerken. Het heeft een breder begrip van netwerkroutes en kan pakketten op de juiste manier doorsturen.
Samenvattend: De lokale host bepaalt de bestemmingsnetwerk -ID zelf niet. Het gebruikt het bestemmings -IP -adres, de routeringstabel en het netwerkmasker om het juiste netwerk te identificeren en vervolgens het pakket dienovereenkomstig door te sturen. De standaardgateway speelt een cruciale rol in het doorsturen van pakketten naar netwerken buiten het lokale netwerk. |