In computerarchitectuur bestaat een geheugenadres uit twee delen:het basisadres en het offsetadres. Deze adressen worden gebruikt om gegevens of instructies in het geheugen te lokaliseren.
Het basisadres is het startadres van een geheugenblok. Het offsetadres is de afstand van het basisadres tot een specifieke locatie binnen het geheugenblok.
Als het basisadres van een geheugenblok bijvoorbeeld 0x1000 is en het offsetadres 0x20, dan is het absolute adres van de locatie binnen het geheugenblok 0x1020.
Basisadressen worden doorgaans toegewezen door het besturingssysteem. Offsetadressen worden doorgaans gegenereerd door de compiler of assembler.
Het volgende diagram illustreert de relatie tussen het basisadres en het offsetadres:
```
+------------------+
| Basisadres |
+------------------+
^
|
|
+------------------+
| Offsetadres |
+------------------+
``` |