Een switch leert adressen door MAC-adressen (media access control) te associëren met switchpoorten via een proces dat MAC-adresleren wordt genoemd. Zo leert een switch adressen:
1. Frames ontvangen: Wanneer een switch een dataframe ontvangt, leest deze het bron-MAC-adres uit de header van het frame.
2. MAC-adrestabelpopulatie: De switch controleert de interne MAC-adrestabel om te zien of het bron-MAC-adres al is vastgelegd. Als het MAC-adres niet in de tabel wordt gevonden, wordt er een nieuwe vermelding toegevoegd met het MAC-adres en het poortnummer waarop het frame is ontvangen.
3. MAC-tabel bijwerken: Als het MAC-adres al in de tabel bestaat, maar met een ander poortnummer, werkt de switch het poortnummer bij. Deze update zorgt ervoor dat de switch bijhoudt welke poorten op welke MAC-adressen zijn aangesloten.
4. Frames doorsturen: Na het bijwerken of vullen van de MAC-adrestabel, stuurt de switch het ontvangen frame door naar de beoogde ontvanger door het via de juiste poort te verzenden op basis van het MAC-adres van de bestemming.
5. Continu leren: De switch leert voortdurend zijn MAC-adrestabel en werkt deze bij telkens wanneer hij een frame ontvangt met een nieuw bron-MAC-adres of een bron-MAC-adres dat aan een andere poort is gekoppeld.
6. Time-outmechanisme: Om de adresnauwkeurigheid in de MAC-adrestabel te behouden, gebruiken de meeste switches een time-outmechanisme voor dynamisch geleerde adressen. Als een switch binnen een vooraf gedefinieerde time-outperiode geen verkeer ontvangt van een MAC-adres, wordt de vermelding voor dat MAC-adres uit de tabel verwijderd.
Door de MAC-adrestabel te leren en te onderhouden, brengt de switch een dynamische mapping tot stand tussen MAC-adressen en poorten. Hierdoor kan de switch dataframes efficiënt doorsturen tussen apparaten die op verschillende poorten zijn aangesloten, waardoor optimale netwerkprestaties worden gegarandeerd en ervoor wordt gezorgd dat gegevens naar de juiste bestemmingen worden verzonden en ontvangen. |